met C overspel pleegde, dan is C verplicht om de vrouw te trouwen waarvan D gescheiden is.

Blijkt het, dat de vrouw van E in gemeenschap leeft met F, die ongehuwd is, dan begint F met boete te betalen aan E en trouwt ook diens vrouw, zoo E besluit van haar te scheiden.

Leeft G, niettegenstaande hij gehuwd is, met eene ongetrouwde vrouw of met een meisje in intieme verstandhouding, dan kan de vrouw van G echtscheiden, zoo deze hierin bewilligt, anders niet of zelf ook overspel gaan plegen.

Besluit G het verzoek tot scheiding toe te staan, dan moei hij trouwen met de ongehuwde vrouw of het meisje waarmede hij in gemeenschap leefde tijdens hij getrouwd was.

Hiervoren werd gezegd, dat de regent de boete bepaalt zoo de betrokken echtgenooten het hierover niet eens kunnen worden.

Dit heeft op de volgende wijzen plaats.

Behoort de overspeler tot dezelfde negorij als hij wiens vrouw overspel pleegde, dan roept de regent de Saniri negri (de kapala soa en oudsten der negorij) bijeen, bespreekt met hen de zaak en bepaalt in overleg met hen de boete.

Behoort de overspeler tot eene andere negorij dan de bedrogen echtgenoot, dan maken de regenten van beide negorijen deel uit van de zooeven genoemde Saniri negri.

Echtscheiding.

Aangezien de Alfoersche vrouw niet erkend wordt als wettig gehuwd, vóórdat zij de lange tjidako dragen mag, kan de man, indien hij zulks goedvindt haar verlaten op elk gewild oogenblik onverschillig of hij reeds kinderen bij haar heeft of dat zij al dan niet zwanger is.

Zoodra de vrouw echter de lange tjidako gedragen heeft, verliest de man dit recht en is eene echtscheiding daartoe noodig.

Het verzoek tot echtscheiding kan gedaan worden door beide echtgenooten (bij onderling goedvinden) of wel door den man alléén; nooit

echter door de vrouw.

Behoorden de echtgenooten reeds vóór hun huwelijk tot dezelfde negorij, dan wordt de scheiding uitgesproken door het hoofd der negorij, na de Saniri negri gehoord te hebben.

Behoorden zij vóór hun huwelijk tot verschillende negorijen of tot ver-