keling; mocht die werkelijk eenig belang inboezemen dan zou het wel kunnen gebeuren in dit opzicht nog eens degelijker arbeid werd geleverd, om duidelijk aan te toonen dat de vervoerwegen in ons land bij geen ander ten achteren staan, vooral wanneer men het bijzonder ontwikkeld net van kunst- en tramwegen mede in rekening brengt.
Als wij een oog werpen op de hiernevens gevoegde lijst van Staatsspoorweglijnen blijkt vooreerst dat één Hektare ongebouwde en gebouwde eigendom benoodigd was voor elke 1715 strekkende meter spoorweg; er werd wel vrij wat meer ter onteigening aangewezen bij Kon. Besluit, maar het niet onbelangrijk cijfer van 576 H. A. kon later ter verkoop worden aangeboden. Deze verhouding verschilt aanmerkelijk bij de onderscheidene lijnen: zoo werden voor die van Dordrecht tot Kesteren 461 H. A. aangekocht en voor de even lange lijn Meppel—Groningen slechts 276 H. A.; over 't algemeen schijnt de grootste oppervlakte in de vruchtbaarste streken aangekocht te wezen; waarschijnlijk had de aanleg zelf hier minder invloed op dan de noodzakelijkheid om bij gewenschte minnelijke schikking afgeronde stukken land te moeten koopen.
Het treft ons aangenaam dat nog geen tiende gedeelte van het geheele cijfer behoefde onteigend te worden langs gerechtelijken weg, ja't is bijna merkwaardig dat de lijn Harlingen—Leeuwarden volstrekt geene onteigening noodzakelijk maakte; alles werd bij schikking verkregen. Het ongunstigst is in dit opzicht de lijn Venloo—Helmond, welke de Peel doorsnijdt en bijna voor de helft gerechtelijk onteigend moest worden. Tusschen Arnhem en Nijmegen had men ook met veel bezwaar te kampen; hier vorderde elke 125 M. eene H. A. oppervlakte voor den aanleg en ruim een vierde moest onteigend worden; nog ongunstiger is de verhouding tusschen de lengte der baan en de oppervlakte op de lijn Goes—Vlissingen, waar eene H. A. op elke 62 M. benoodigd bleek, en de onteigening ook nog grooter proportien aannam.
Dat er doorgaans goed aansluitende verbindingen op al de lijnen bestaan al worden ze door verschillende maatschappijen geëxploiteerd, is eene bekende zaak; het is een lastige taak welke op de schouders der Landsregeering drukt om te zorgen dat nu wij een tamelijk volledig spoorwegnet bezitten, dit ook zooveel mogelijk ten gerieve van het algemeen dient.
Den Haag, Oct. 1893.