i°. Werden zoodoende reis- en verblijfkosten bespaard.

2°. Bevinden zich in deze streek een groot aantal voor waarneming geschikte open welputten, welke het plaatsen van nortonbuizen overbodig maakten.

3°. Waren wij beter dan elders bekend met de geologische gesteldheid van den bodem en derhalve in de meeste gevallen ontheven van het doen van grondboringen.

Dit laatste punt vereischt echter eenige toelichting, daar zelfs hier met de meeste omzichtigheid moest worden te werk gegaan. Op sommige plaatsen, m. n. op of nabij de ondergrondsche waterscheidingen, waar de leembanken dichter aan de oppervlakte liggen, heeft men de putten n.1. nog een eind in dit gesteente uitgegraven. Dit geschiedde in de meestal teleurgestelde verwachting nog waterhoudende lagen aan te treffen, doch voornamelijk om in tijd van droogte over een zekeren watervoorraad te kunnen beschikken.

Daalt de wel tot op de ondoorlaatbare laag, dan worden deze putten niet langer gevoed en zouden dus in geval zij niet dieper waren, droog liggen. Nu echter beschikt de boer over een reservoir, welks niveau evenwel tengevolge van waterverbruik en verdamping, snel moet dalen.

De putten van J. 3, J. 4, L. 16 en L. 15 behooren tot deze soort.

Is de waarnemer niet met dergelijke toestanden bekend, dan moet hij derhalve geheel foutieve uitkomsten verkrijgen. In plaats van een droge wel zal een abnormaal lage grondwaterstand genoteerd worden.

In sommige gevallen kan worden volstaan met het vragen van inlichtingen ter plaatse, doch over het algemeen zal men, om zich zekerheid te verschaffen, grondboringen moeten verrichten.

Winterswijk, Mei 1893.