Scheikundig onderzoek van Grondwater binnen het dorp Winterswijk.

Goed drinkwater moet geheel vrij zijn van gift- en smetstoffen, het behoort te zijn helder, kleurloos en reukeloos.

De helderheid of doorzichtigheid moet volkomen zijn, onopgeloste stoffen mogen in het water niet voorkomen, of zich bij verhitting daaruit afscheiden.

De kleur van het water wordt voornamelijk bepaald door de aanwezigheid van sommige minerale en organische bestanddeelen. Kalk en leem kleuren het water melkachtig wit; zwavelzuurijzer veroorzaakt een groene tint.

Water, dat ijzeroxyde bevat of van veengronden afkomstig is en dientengevolge organische stoffen heeft opgenomen, is bruingeel gekleurd.

Riekt het water naar zwavelwaterstof dan is dit een gevolg van de aanwezigheid van dit gas in vrijen toestand, of wel van zekere organische bestanddeelen, die door verrotting zijn opgenomen. In meer bevolkte plaatsen wordt het grondwater dikwijls verontreinigd door lichtgas, dat uit lekke buizen in den grond is doorgedrongen.

Drinkwater behoort een zuiveren smaak te hebben, het zij tevens frisch en koel.

De gemiddelde temperatuur bedrage io° k 12° C., blijve in de verschillende jaargetijden constant en worde vooral niet belangrijk overschreden. Een gehalte aan koolzuur en atmospheerische lucht verhoogt de frischheid van het water.

De hardheid van het water bedrage niet meer dan 18° è. 20 Duitsche graden, d. w. z. hoogstens 18 tot 20 deelen kalk (Ca. O.) mogen op 100.000 deelen water aanwezig zijn. Zij mag evenmin door magnesiumzouten als door gips beheerscht worden.

Voor drinkwater voldoet een harde watersoort beter dan een zachte; gewoonlijk gaat verhooging der hardheid gepaard met verlaging der temperatuur en vermeerdering der opgeloste lucht en koolzuur.

Bovendien neemt hard water niet zoo spoedig organische stoffen op en is dus minder geschikt voor de ontwikkeling van levende organismen, welke laatste in goed drinkwater niet mogen voorkomen.

De hoeveelheid opgeloste vaste bestanddeelen mag zich slechts tusschen enge grenzen bewegen en bedrage nooit meer dan 500 m. g. op 1 Liter.

Het gehalte aan organische stoffen zij zoo gering mogelijk, eveneens