De schommelingen in de putten van A. 485, A. 129 en A. 51 voegen eveneens die van neerslag en droogte (tabel VI en VII). Op eerstgenoemd punt, waar de gemiddelde afstand tusschen wel en oppervlakte minder dan 0.50 M. bedraagt, bereikt het grondwater reeds een dag na regenval zijn secundair maximum. Bij A. 129 en A. 51 (gemiddelde afstand meer dan 1 M.) geschiedt dit gewoonlijk eerst na 2 è. 3 dagen. Wij zullen hier niet dag voor dag de schommelingen nagaan, doch ons tot enkele bijzonderheden bepalen. Het totaal regenlooze tijdvak van 19—29 November oefende niet den minsten invloed uit op de ondiepe wel van A. 485. De grondwaterspiegel bleef ongeveer op dezelfde hoogte, van een daling was tenminste geen sprake. In A. 129 daarentegen, waar de gemiddelde wel meer dan dubbel zoo diep ligt, daalde deze gedurende dat tijdsverloop aanhoudend.

Hoewel het onmogelijk is reeds nu een goede verklaring voor dit merkwaardige verschijnsel te geven, meenen wij toch te moeten wijzen op den invloed der verdamping, alsmede op dien der beekwaterschommelingen. Gering dampgebrek kan oorzaak zijn dat de grondwaterspiegel, niettegenstaande droogte, constant blijft. Het beekniveau zal echter tengevolge van den onbelemmerden afvoer, dalen en daardoor een negatieve beweging der wel teweegbrengen. Naarmate de putten verder uit den oever liggen wordt die invloed evenwel geringer. Bij A. 129 (afstand 68.5 M.) goed merkbaar, is daarvan in den put van A. 485 (afstand ±315 M.) niets meer te bespeuren.

Sneeuw kan natuurlijk niet onmiddellijk tot de voeding van het grondwater bijdragen, zij kan dit eerst in gesmolten toestand. De op 5, 6 en 9 December gevallen sneeuw oefende dan ook bij A. 129 en A. 51 geen invloed uit op den stand der wel en deze steeg eerst tengevolge der regens van den nden en ióden dier maand. In A. 485 viel echter op den 8sten een rijzing waar te nemen, waarschijnlijk veroorzaakt door een geringe hoeveelheid op 7 en 8 December gevormd smeltwater. In A. 485 v i 1 de hoogste stand op den i3den, in A. 129 en A. 51 eerst op den 15de!) December.

In den put van A. 485 wordt de grondwaterspiegel gedurende de maanden October, November en December steeds door afwisselend negatieve en positieve schommelingen in beweging gehouden.

Mede is zulks het geval in A. 129, doch de overgangen zijn daar tengevolge der diepere wel, minder plotseling. De schommelingen in A. 51 volgen in December die van A. 129, maar de daling is hier na den ijden veel aanzienlijker.