die door bouw- en weilanden worden ingenomen. Daarna werd voor deze de gemiddelde diepte der wel berekend.
Volgens bovenbedoelde schrijvers moest de gemiddelde grondwaterspiegel op eerstgenoemde terreinen dieper beneden de oppervlakte liggen dan in de boomlooze streken.
Het onderzoek leverde echter een geheel tegenovergesteld resultaat op. Benoorden de Groenlosche-Slinge wordt het oostelijk gedeelte van het ondergrondsche stroomgebied, dat op die beek loost, geheel ingenomen door bosschen van naald- en loofhout, alsmede door met dennen begroeide heidevelden. De enkele stukjes weide en bouwland beslaan daar slechts een zeer geringe oppervlakte.
De stroomrichting is over het algemeen van Noordoost naar Zuidwest. Op of nabij den westelijken rand van deze boschstreek liggen o. m. de putten van L. 13, L. 12, L. 11 en L. 17.
De gemiddelde diepte der wel bleek hier achtereenvolgens te bedragen: 0.820 M., 0,591 M., 0.584 M. en 0.952 M.
De westelijke helft van bovenbedoeld stroomgebied bestaat uit bouwen weilanden. In de aan het oosteinde van het dorp Winterswijk gelegen putten bedroeg de gemiddelde afstand tusschen grondwaterspiegel en oppervlakte:
bij A. 65 = 1.437 M. „ A. 187 = 1.780 „ „ A. 189 = 0.952 „
Stroomrichting Oost—West.
bij A. 204 = 1.024 M. „ A. 211 rr 1.230 „ | „ A. 233 = 1.282 „
Stroomrichting N oordoost—Zuidwest
De put van F. 1 wordt ten oosten en zuiden door dennenbosschen omringd; een groot gedeelte van het stroomgebied wordt daardoor ingenomen', of bestaat uit met dennen begroeide heide. Het ten zuidoosten van F. 1 gelegen G. x staat op een smalle strook bouwland te midden dier zelfde bosschen.
De gemiddelde diepte der wel bedroeg bij F. r , 0.950 M. en bij G. 1 X.021 M. De eerste put ontvangt water uit het Zuidoosten, de tweede meer uit het Zuiden, dus uit streken waar reeds meer bouwland voorkomt.
Het gedeelte van het ondergrondsche stroomgebied der Henxelsche beek dat begrensd wordt door een lijn, getrokken van L. 28 over G. 3 langs den linkeroever der Henxelsche beek naar de brug in den grintweg naar Ratum en van daar langs dien weg naar L. 28, bestaat bijna geheel