Afgaande op verschillende mededeelingen van puttenmakers moeten wij aannemen dat de zandlagen in deze Gemeente slechts een geringe dikte bezitten, en zulks te meer, daar volgens de onder onze persoonlijke e g aan de zuidwestzijde van het dorp verrichte boringen de ondoorlaatbare laag van 3.80 M. tot 5.18 M. beneden de oppervlakte bleek te liggen. Het zand is hier tevens fijn en derhalve de weerstand in den bodem groot, zoodat, vooral op eenigen afstand der beken bij een meer horizontale ligging der leembank, de stroomsnelheid niet groot kan zijn en het grondwater dus niet spoedig wordt afgevoerd. Over het algemeen ligt in deze streken de wel dan ook zeer hoog. Voor 122 putten berekenden wij de gemiddelde diepte van den grondwaterspiegel beneden de oppervlakte en bevonden dat deze voor ruim S6 % of op 69 plaatsen minder dan 1 M., op 4 punten zelfs minder dan 0.50 M. bedroeg. Voor ruim 43 % of in 53 putten was deze meer dan 1 M. en daaronder waren slechts 13 punten waar die afstand 1.5 è. 2 M. en niet meer dan 3 plaatsen waar deze meer dan 2 M. beliep.
In verschillende geschriften, vooral van den lateren tijd, wordt gewezen op den nadeeligen invloed, welke wouden op de voeding van het grondwater uitoefenen, en beweerd dat bij boschaanleg de grondwaterspiegel moet dalen naarmate de boomen zich ontwikkelen. In N° 33 van het Weekblad „de Ingenieur", 1892, wordt dienaangaande zelfs een afschrikwekkend voorbeeld aangehaald uit de duinstreek tusschen den mond der Gironde en het bekken van Arcachon. Volgens zeker Fransch geleerde en heer F. Vassilière, moet hier de wel na de reboiseering met pijnboomen achtereenvolgens 4 k 5 M. gedaald zijn (!).
Niettegenstaande ik mij op theoretische gronden moeilijk met dergelijke inzichten kan vereenigen en veeleer van het tegendeel overtuigd ben ') achtte ik mij als groot voorstander van boschaanleg, met name op daarvoor geschikte woeste gronden, toch verplicht deze aan de werkelijkheid te toetsen.
Te dien einde werden aan de stroomkaart met behulp van blad Winterswijk derChromo-topographische kaart, 1 : 25,000 , verschillende putreeksen onteend, welke voor een deel hun water ontvingen uit met bosch be-
6 6 streken en voor een ander deel gevoed werden door stroomgebieden,
1) Vergelijk o. a. mijn artikels .de Invloed der wouden op den waterstand der rivie-
ien en beken van Midden-Europa, T. A. G. 1889, en Artesische putten .de Ingenieur", 1892.