DE „FOSTERAGE" OF OPVOEDING IN VREEMDE FAMILIES

DOOR

Mr. S. R. STEINMETZ.

§ 17. 12e Hypothese. Overgang van Matriarchaat in Patriarchaat.

Retentie van de kinderen.

Mijne fantazie heeft mij nog slechts ééne hypothese verschaft. Wij moeten nu onderzoeken of zij de eigenaardigheden onzer zede voldoende verklaart en of zij tevens niet strijdt met wat wij omtrent de sociale toestanden en dier ontwikkeling bij min beschaafde volken het zekerste weten.

Deze laatste hypothese, die ik tevens voor de juiste houd, is deze: de fosterage was ten deele en soms een middel van de groep of de personen , die tot dusver recht op Het kind gehad hadden, om het te behouden resp. het tegen eene nieuwe opkomende macht te verdedigen, anderzijds eene reductie van dit recht en als zoodanig ten middel om door een relatief kortstondig verblijf die vroegere machthebbers te bevredigen resp. eene symbolische erkentenis van hun praktisch verouderd recht. Maar het is noodig hier terstond bij te voegen, dat de gevallen en de vormen van deze zede, zoo als wij ze in deze bronnen vonden, zeer vaak niet meer dan een survival van het oorspronkelijke gebruik zijn, en wel zeer gewijzigd, vaak dienstbaar gemaakt aan de bevrediging van andere behoeften. Tusschen de moederlijke familie en den vader moet in een zeker tijdstip der sociale geschiedenis van ieder volk een strijd gevoerd zijn over het bezit der kinderen uit de verbindtenis van een man en eene vrouw geboren. Deze strijd onderstelt, dat aan beide zijden het kind begeerd wordt (exc. de gevallen, waarin de fosterage alleen het rustig, nog onbestreden bezit van het kind door bv. de moederfamilie aantoont, — zoo er zulke gevallen bij zijn), dat de moederfamilie nog niet en de vader resp. de vaderfamilie niet meer onverschillig voor het kind is.

Zeer aangenaam is het mij, voor de schildering van dezen strijd mij te kunnen beroepen op het laatste (boven reeds genoemde) werk van den uitstekenden socioloog Von Dargun, dat mij gelukkig onder de oogen