en ander mede te deelen omtrent de beide hoofden van Toeptoepan, die mij onderweg vergezelden; beiden heb ik n.1. een geweer geschonken, voor de door hen bewezen diensten en ook om hunnen ijver voor den vervolge aan te vuren, wanneer n.1. later werkelijk een opnemer zal worden belast met de traceering van den weg. Deze hoofden kunnen dan weder van veel nut zijn. Een der beide geweren is dat van het hoofd Ompoe ni Onggoeng, wien ik heb beloofd daarvoor een ander in de plaats te geven, of wel hem de waarde er van te restitueeren; het tweede is een dergelijk geweer, dat nog niet door den eigenaar werd afgehaald — het hoofd Ompoe Boetar van Bakara; ik had dit daarom bij voorbaat mede genomen, wel rekenende het onderweg te zullen noodig hebben.

De beide hoofden van Toeptoepan, Ompoe Djoemollang en Paroeasas waren met de hun gegeven geschenken zeer ingenomen, en beloofden steeds, ook in den vervolge gereed te zullen zijn mijne bevelen op te volgen. Verder verklaarde Ompoe Djoemollang, dat hij nog een ander tracé zoude onderzoeken uitgaande van Bandar Poelo langs den Dolok Pargambiran en den rechteroever der Soengapa-rivier tot naar de plaats boven Aek Toras, waar wij hadden gebivouakeerd, Aek Si Hariman. Den bergrug, waarlangs Ompoe Djoemollang nog een onderzoek zal instellen, had ik reeds van boven bij Toeptoepan gezien, maar kon ik daaromtrent toen niet veel te weten komen.

Ik verzocht het hoofd mij, bij mijne terugkomst in Toba, dadelijk van den afloop van het door hem in te stellen onderzoek bericht te zenden.

En nu in het kort al het bovenstaande resumeerende kan ik, naar mijn bescheiden inzien, gerust verklaren, dat het terrein tusschen Siboga en Taroetoeng, waar thans de weg langs loopt, niet in vergelijking kan komen met de door ons doorloopen streek. Zoowel van de Toba-zijde als van den kant van Asahan, kan men met eenen goeden weg langzamerhand stijgen tot men de hoogvlakte bereikt, wat bijv. van Siboga uit niet mogelijk is, daar het gebergte tot dicht aan de kust reikt.

Verder heeft men, eenmaal op de hoogvlakte gekomen, lange stukken in den weg, die geheel of wel bijna geheel vlak zullen kunnen worden.

Blijven dan nog alleen over de in het rapport vermelde ravijnen; deze maken den weg zeker niet gemakkelijker en bieden bezwaren aan maar geene onoverkomelijke; het is daarbij de hoofdzaak dat de wegen daarin goed worden getraceerd en zoo lang mogelijk worden gemaakt.

In het algemeen kan dus gezegd worden, dat de bedoelde karreweg zeer goed kan worden aangelegd; ook de Kapitein van den Staf, de heer