maar deze tocht had onze reis minstens met één dag, doch waarschijnlijk met twee dagen, verlengd. Daar we des nachts en des avonds voortdurend in het bosch van zware regens hadden te lijden en de mondvoorraad onzer koelies opraakte, wenschte ik zoo spoedig mogelijk Bandar Poelo te bereiken. Door het vinden van den bovenloop der Soengapa-rivier toch was, naar mijn inzien, de kwestie omtrent de mogelijkheid van den aanleg van eenen karreweg voldoende opgelost.
Beneden, bij den waterval aan deze zijde, liggen nog een tweetal kampongs, waarvan hoofd is Radja Bangbongan; hij is verwant met de hoofden van Toeptoepan doch leeft in vrede met de Soeanan.
io April.
Voordat wij ons bivouak opbraken beraadslaagde ik met de hoofden van Toeptoepan en die, welke mij van Toba hadden vergezeld, omtrent het verder te volgen tracé langs den linker ravijnrand der Soengapa.
Daar de heer Keil mij mededeelde dat we het tracé van boven , van den gewonen koelieweg niet zouden kunnen zien en de door ons den vorigen dag gevolgde oude weg, door het jaren lang niet gebruiken, bijna onzichtbaar was geworden, besloot ik door de hoofden het tracé te doen volgen tot aan den voet van den Dolok Tindjowan. Wij zelf en onze goederentrein zouden langs den gewonen weg moeten gaan, want van een pad langs het tracé was geen spoor meer en voor het maken van een goed begaanbaar tracé hadden we geen koelies genoeg. Met de hoofden van Toeptoepan gingen mede Ompoe ni Onggoeng, djaihoetan van Hoeta Gindjang; Kaleb, hoofd van Si Goempar, reeds vroeger in dit rapport genoemd, en hunne volgelingen. Wij gingen daarop gelijktijdig op marsch, de hoofden het ravijn der Soengapa volgende en wij zelf berg op en berg af langs den koelieweg, tot we eindelijk, na ongeveer i uur marcheeren, den top van den Dolok Tindjowan bereiken; op eene open plek krijgen we plotseling het prachtige vergezicht op de vlakte van Asahan aan onze voeten. We houden hier eenigen tijd halt en dalen dan langs een steil pad naar beneden in de vlakte af. Rechts van ons hebben we het begroeide ravijn der Soengapa-rivier, die we beneden kunnen hooren bruischen. De afdaling duurt ongeveer één uur; aan den voet van den berg ontmoeten we twee rivieren, die in elkander stroomen. De grootste is de Soengapa, de andere de Aek Toras. Hier zijn we dus gekomen aan het punt waar het Soengapa-tracé moet uitkomen , en werkelijk is dit ook het geval. Eenige uren na ons komen de hoofden langs het ravijn op hetzelfde punt uit; wij hadden intusschen een eind verder, na nog wel vijf malen de Soengapa te hebben gepas-