bruikt. De orang Soeanan, die een aantal van de verschillende ondernemingen in Asahan gedroste Chineezen in dienst moeten hebben, welke vreemdelingen daar vrouwen hebben gekregen en geheel Battaksch zijn geworden, leven in vijandschap met Toeptoepan en ook met Asahan. Herhaaldelijk zijn lieden van Soengapa en andere personen uit het Asahansche geroofd en door den Sultan losgekocht moeten worden, nog onlangs is zulks gebeurd. Wordt echter de weg eenmaal aangelegd , zoodat het verkeer toeneemt, terwijl het terrein , waarover hij loopt, Gouvernementsgebied is geworden, dan zullen de rooverijen der Soeanan van zelf geheel ophouden. Deze lieden toch hebben niets tegen het Gouvernement maar geven toe aan hunne roofzucht en hebben geschillen met de landschappen aan deze zijde der rivier. Op Gouvernementsgebied zullen zij het niet wagen iets te beginnen.
Nu terugkeerende tot het tracé voor een eventueel aan te leggen weg, gaan we weder uit van de Aek Garoegoer. Vóór ons gaat het pad steil naar boven, over de toppen van den Dolok Garoegoer, Dolok Batoe Ivosak, den Adian Pagoe enz., daarna steeds up and down verder.
Het tracé slaat, zoodra we klimmen, rechtsaf en volgt dan, steeds zoo hoog mogelijk blijvende, de hellingen van den bergkam. Bij het verlaten van het ravijn der Aek Si Gioe-Gioe blijft men met het tracé zoo hoog mogelijk om te gemakkelijker te kunnen overgaan in het tracé om de genoemde toppen heen. Wij zelf volgen den gewonen Battakweg, daar we beneden met de goederen niet zouden kunnen passeeren en overigens van boven de hellingen zeer goed te zien zijn. De geheele bergkam is met zwaar bosch begroeid; prachtige meranti-boomen van reusachtige afmetingen ontmoeten we op onzen weg, doch geen water natuurlijk; ook langs de hellingen stroomt nergens water, zooals mij Paroeasas mededeelt; hoewel er zooveel hout is, zal het dus later weinig noodig zijn.
Trouwens behalve de Soengapa-rivier, die we eerst later zullen passeeren, zijn alle bergstroomen, die we tot nu toe hebben gezien, van weinig beteekenis en kunnen overal op de gewone inlandsche wijze met geringe middelen stevige houten bruggen worden gebouwd; hun aantal zal voor zulk een langen weg ook gering zijn. Overgangen als bijvoorbeeld de Aek Raisan (weg Siboga-Taroetoeng) komen hier niet voor, de grootste rivier die men passeert, zooals ik boven reeds opmerkte, is de Soengapa.
Niettegenstaande de herhaalde regens, passeerden we deze rivier overal met gemak; het water reikte op de diepste plaatsen even over de knieën. Op weg naar de Aek Toras ontmoeten wij het hoofd Ompoe Djoetrïal-