Van ladang Aek Halado daalt het tracé langzaam in het ravijn af, om op dezelfde wijze aan de andere zijde naar boven te klimmen; na dit ravijn, dat geen bijzondere moeielijkheden oplevert, gepasseerd te hebben, volgt het Battakpad een met bosch begroeid, weinig geaccidenteerd terrein tot aan de Aek Si Garoegoer, het laatste beekje dat we zullen ontmoeten voor we aan het eerstvolgende nachtkwartier kunnen zijn. De Battakweg volgt van hier af voortdurend eenen bergrug, die verschillende namen draagt. De laatste uitlooper of top daarvan, waarlangs het pad in de vlakte van Asahan afdaalt, is de Dolok Tindjowan. De hellingen aan beide zijden zijn niet steil, maar dalen geleidelijk naar beneden af. Waarom men thans dit steile pad gebruikt, dat natuurlijk up and down gaat, alle hoogten en laagten in den kam volgende, instede van hetzij links of rechts de hellingen te volgen, moet hierin gezocht worden, dat de Battak, uit vrees voor overvallen , steeds zijnen weg langs de hoogste punten kiest, evenals hij ook met voorliefde zijne kampongs op heuveltoppen bouwt; hij heeft dan uitzicht en kan om zich heen zien of er gevaar dreigt. Al zeer spoedig zou mij blijken dat zulks ook hier het geval is geweest. Paroeasas vertelde mij al dadelijk dat wij zouden kunnen overnachten boven aan het ravijn van de Aek Toras — dat we daar voor het eerst weder water zouden vinden; en, wat nog van meer belang was, dat we het diepe ravijn geheel zouden kunnen vermijden, door eenvoudig den vroegeren Battakweg te volgen, die meer beneden langs de hellingen liep en dien men verlaten heeft wegens de voortdurende overvallen der orang Soeanan. Deze roovers hebben, zooals ik boven reeds met een enkel woord mededeelde, hunne kampongs aan de overzijde van het Asahan-ravijn op de hoogvlakte van Maranti.
Zij komen over eene rotan hangbrug over de rivier, beklimmen aan deze zijde het gebergte en posteeren zich langs den weg om de voorbijgangers te overvallen en te berooven. Zelfs nu nog gebeurt dit, zooals mij de hoofden van Xoeptoepan mededeelden. Door het passeeren van Europeanen langs den koelie-weg, in het laatste jaar, hebben de Soeanans wel een weinig meer angst gekregen, maar zoo lang zij zich niet hebben onderworpen en bij het bestuur de belofte hebben afgelegd, dat zij met deze rooverijen zullen ophouden, kunnen de voorbijtrekkende koelies en handelaren nooit zeker zijn niet door deze lieden overvallen te worden. Van Toba uit zouden de hoofden van Si Torang (Si Djorat en Paraloangin) pogingen kunnen aanwenden om de stammen op deze hoogvlakte tot rede te brengen, maar of zij overal daarin slagen zullen beftvijfel ik, tenzij door hen, in geval van onwil, geweld kan worden ge-