ook dit niet, dan ligt de schuld bij vader of moeder. Het kan toch zijn, dat de vader uit een bamboe gedronken heeft en dat dit zijn kind benauwd maakt. Hij moet dus een waterbamboe nemen, den bodem daaruit slaan en haar vervolgens wegwerpen. Heeft dit niet het gewenschte gevolg, dan heeft hij een grooter misdrijf bedreven, en wel overspel gepleegd, althans zoo zijn kind een jongen is; is het een meisje, dan heeft zijne vrouw zich aan dit vergrijp schuldig gemaakt. Een goede bekende wordt uitgenoodigd de zaak te onderzoeken. Slaagt hij er in schuld te laten belijden, dan brengt hij namens den vader of de moeder een offer aan Doeadlera, bestaande uit eenig goudschrapsel, doch mag hij onder geen voorwendsel ruchtbaarheid aan de zaak geven.
Intusschen kan het ook voorkomen, dat geen der beide echtgenooten zich in dit opzicht iets heeft te verwijten, doch dat de minder gunstige toestand van het kind aan het toeval moet worden toegeschreven. De mogelijkheid bestaat dan, dat zij den coïtus boven een gat, dat door een zekere soort van landkrabben in den grond wordt gemaakt, hebben uitgeoefend, daar tot een echtelijk samenzijn veeltijds naar het woud wordt gegaan. Een klein offer aan deze crustacaeen is dan voldoende om verdere gevolgen te voorkomen.
Eenige dagen vóór den veertigsten dag na de bevalling, wordt het kind, als de moeder van haar morgen-bad is teruggekeerd, door een oudere vrouw, die gedurende de kraamweken het ambt van baker vervulde, buiten de woning gebracht, waar de bloedverwanten haar reeds opwachten. In alle deftigheid zet zij zich met het jeugdige familielid op de onderste sporten van den ladder, die toegang tot het huis verleent, neder en geeft het kindje een weinig fijn goud, in een pisangblad of in een stuk rood katoen gewikkeld, in de hand. Met luider stem noodigt zij nu ook de moeder uit om naar beneden te komen, aan welken wensch deze dadelijk voldoet. Nu wordt het kind op den grond gezet, terwijl het pakje goud, dat het in de hand heeft, moet worden weggeslingerd. Met deze plechtigheid is dan te kennen gegeven, dat het kind van nu af aan de aarde behoort. Alle aanwezigen begeven zich daarna weder in huis om tot het geven van een naam aan het kind over te gaan. Eerst wordt lang gediscusieerd over den naam zelf, het komt er toch op aan vooral een gelukaanbrengenden uit te denken. Is men het hierover ten laatste eens geworden, dan gaat men na of de gekozen naam werkelijk zoo goed is, als men denkt. De oudste der bloedverwanten neemt hiertoe twee ubis, die hij op een rijstwan legt of een klappernoot, die vooraf in tweeën gehouwen is en bidt: „Heer zon, vrouw maan, geesten der