Oud-Berkenrode, waar dus voor het eerst de geestgrond in zijne volle breedte optreedt. Zooals de kaart aangeeft, wordt deze strook ten W. door een breed polderdal begrensd, dat wij het „Dal van Haarlem" hebben gedoopt en waarin weder eene belangrijke veenvorming optreedt— getuige de naam „Overveen." Dit veen heeft echter even weinig met het groote Hollandsche laagveen te maken als dat van Den Haag en Scheveningen en bewijst dus volstrekt niet, dat de duinen in haar geheel landwaarts zijn overgerold. De westoever van den rug valt hier nagenoeg samen met den westelijken straatweg van Hillegom naar Haarlem en bestaat bij het station Vogelenzang uit geestgrond, vervolgens uit binnenduinen en ten slotte weder uit geestgrond met verscheidene aanzienlijke en bekende buitenplaatsen, als „Meerenbosch", enz.

Bij genoemd station komen de beide groote, maar tegengesteld gerichte dalen het dichtst bij elkander; hunne boveneinden loopen over eene zekere uitgestrektheid evenwijdig en het is hier, dat trekvaart en spoorweg de duinen doorsnijden, beiden met eene S-vormige bocht, die natuurlijk voor den spoorweg veel flauwer is dan voor de trekvaart. Van de vroegere geografen, die in overouden tijd eenen Rijnarm van Voorhout naar Zandpoort lieten stroomen, heeft er dus klaarblijkelijk geen enkele het terrein zelf be- en onderzocht, anders had hij onmiddellijk gezien, dat er niet ééne doorloopende geul is, maar dat er twee zijn, geheel gescheiden, al naderen zij ook dicht tot elkander. Er zijn trouwens door de kameraardrijkskundigen wel ergere onjuistheden in de litteratuur gebracht; het kan ook moeielijk anders!

Het historisch bekende „Manpad" leidt van het eene dal in het andere door de hier smalle binnenduinen, waarin o.a. de uitspanning „Oud Berg-en-Dal."

Zeer waarschijnlijk heeft het Haarlemmer Duindal zich nog iets verder Z. uitgestrekt en is het hier tevens breeder geweest. Tegenover het station Vogelenzang namelijk, is eene groote zanderij, waar ook eene samenhangende veenlaag voorkomt, die niet hoog genoeg ligt om als een „duinpanveen" beschouwd te worden, maar veeleer als een „duinpa/veen", dat later overstoven is geworden en te vergelijken is met die van Overveen, Den Haag en Scheveningen. Hier begint dus de linker (west) oever van het dal, rechtstreeks door duinen gevormd en dientengevolge zeer scherp te trekken, o. a. bij de buitenplaatsen „Woestduin, Boekenrode, Oosterduin." Op deze hoogte treedt weder een smalle strook geestgrond op, met de dorpen Overveen, Bloemendaal en Zandpoort; bij het laatste is de helling (naar het polder land, daar hier het poldert/ eindigt) zeer in het oogloopend, haast nog meer dan bij Werestein (bladz. 774).