eene breedere geul wordt door twee eilandjes plaatselijk in twee smallere gedeeld. Een daarvan draagt de ruïne van het kasteel Teylingen benevens zeer duidelijke, hoewel kleine duinen. Dit eilandje wordt door den „Beekpolder" van dat van Sassenheim gescheiden, en in zijn verlengde duikt een tweede op, aan gene zijde van de „Zandsloot," dat echter geene duinen draagt en slechts vlakke geestgrond is. In tegengestelde richting (dus N O.) komt een tweede eilandje met duinen tevoorschijn, met het huis Wassergeest. Het ligt ten Z. W. van het dorp Lisse. dat op een vierde eilandje, zonder duinen is gebouwd. De drie vorige liggen zeer duidelijk in ééne rechte lijn en behooren dus in ééne groep; dat van Lisse ligt meer in het (gebogen) verlengde van dat van Sassenheim.
Keeren wij tot het breedere dal terug, waarin de drie hier bedoelde eilandjes gelegen zijn, dan blijkt dit als tegenoverliggenden, N.W. (of rechter) oever, aan het Z.W. einde eene strook geestgrond, verder N.O. eene duinenreeks te hebben. Aan het Z.W. einde bevindt zich het Seminarium, dicht bij het dorp Voorhout; trekvaart en spoorweg snijden deze strook dicht bij haar einde, waar de begrenzing tegen de lagere weilanden weder eenigzins willekeurig is. Het dal, dat deze strook scheidt van de drie bovengenoemde eilandjes, is de „Mattiger-Polder .
De duinen op deze strook verschijnen het eerst dicht bij den grindweg van Sassenheim naar het station Pietgijzenbrug, bij de uitspanning „Drechsberg", maar waarschijnlijk hebben .zij zich vroeger verder Z.W. uitgestrekt en zijn door afgraving verdwenen. De aard van het terrein maakt zulks waarschijnlijk en ook Le Francq van Berkhey spreekt van de duinen en zanderijen bij Voorhout en geeft zelfs eene doorsnede van het terrein. Ook verder N.O. ontbreken hier en daar de duinen, maar men kan zulke plekken, waar zij afgegraven zijn, na eenige opgedane ervaring gemakkelijk onderscheiden van de lage landerijen, die ze nooit hebben bezeten. De eersten vormen vrij wel vierkante stukken grond met breede slooten en zijn in den regel tot bouwland of bollenland ingericht, de laatsten zijn bijna zonder uitzondering weiland. Wanneer men een paar malen zulk eene zanderij in de duinen, hetzij nog in gebruik, hetzij reeds verlaten, oplettend beschouwt en met de lange dalen tusschen de duinenreeksen vergelijkt, dan komt men al spoedig tot het besluit, dat Staring volkomen gelijk heeft als hij de volksmeening van het afgezand zijn dezer lange strooken beslist verwerpt. Dat het zand dezer geestgronden zeezand is, zagen wij bij de boerderij „Coehoorn," waar eene sloot werd uitgebaggerd en in het zand de meest gewone zeeschelpen