landen) rondom Leiden uitmonden, die zich op het oog moeielijk van het algemeene polderland laat onderscheiden. Evenals zich nu rondom Den Haag, tusschen de duinen eenerzijds en de lagere weilanden andererzijds, nog eene strook vrij hoogen geestgrond invoegt, als eene soort overgang tusschen beiden, zoo is zulks ook bij Katwijk, Valkenburg en Rijnsburg het geval. Deze strook heeft eene zeer onregelmatige gedaante en hare grenzen zijn voor een groot deel moeielijk vast te stellen en daardoor tamelijk willekeurig. Nauwkeurige waterpassingen, niet als geïsoleerde cijfers, zooals op de Waterstaatskaart, maar maar op stelselmatige wijze gecombineerd, zullen allicht de grenzen, zooals wij ze op onze kaart aangaven, wijzigen, wat echter voor den gang der beschouwingen in haar geheel niet veel zal afdoen. Dat hier een onregelmatige lap geestgrond voorhanden is, weet ieder bezoeker der streek; vooreerst door de buitenplaatsen Rijngeest, Endegeest, enz., die door niets aan het polderland herinneren, verder door de aanwezigheid van bouwlanden zonder slooten of met greppels, die nog half droog staan en diep onder de algemeene oppervlakte liggen. Vooral het oog houdende op het verschil der slooten en van bouw- en weiland hebben wij de grenzen van dezen lap getrokken, die, zooals de kaart doet zien, gesneden wordt door den Ouden Rijn en het Nieuwe Kanaal.

In de nabijheid liggen eenige eilanden geestgrond verstrooid. Het belangrijkste is de stad Leiden zelve, waar bijv. het Stadhuis zichtbaar hooger ligt en de Breestraat zeer duidelijk helt. Dit verklaart ons, waarom tijdens Leidens ontzet in 1574 de stad zelve geheel droog bleef, terwijl de Watergeuzen over het overstroomde land met hunne scheepjes in de grachten konden komen. Ten N. van de stad ligt een klein geesteiland, dat het historische kasteel Poelgeest draagt, en eenige andere, die zich echter bij de volgende strooken geest- en duingrond ongedwongen aansluiten; wij zullen ze daarom bij dezen behandelen.

Vooreerst het geesteiland van Warmond, met zijne boomrijke omgeving, welks grenzen weder slechts met eenige moeite te trekken zijn; wij kunnen dit ook in verband beschouwen met Poelgeest, omdat beiden juist in dezelfde richting liggen als de verdere strooken, dus N. O. — Z. W.

Dan komt het langgerekte eiland van Sassenheim, waarover de straatweg loopt en dat reeds duidelijker afsteekt tegen de lagere gronden met weilanden, die het omringen; hiervan zijn dus de grenzen slechts op eenige punten willekeurig. Aan de N. W. zijde van dit eiland bevindt zich slechts eene smalle laagte, eene geul, die echter meer Z. W.waarts veel breeder wordt. De oorzaak daarvan is weder eenvoudig,