Bladz. 294. „Lang geleden heb ik het gevoelen van eenen Rijnmond bij Petten verdedigd, en sedert is dat gevoelen meer en meer versterkt, vooral nadat, door grondboringen zuidelijk van de Hondsbosscher Vaart, van Petten tot het N. H. Kanaal eene regelmatige ^/«bedding is ontdekt, die niet van de Zijpe afkomstig kan zijn." Wie zegt den schrijver, dat deze klei rivierklei is, dit diende toch wel te zijn aangetoond, zal het argument eenige waarde hebben. Het woord klei bewijst niets! Zelfs is het waarschijnlijk, dat wij hier met zee klei te doen hebben, als in den bodem van alle Hollandsche droogmakerijen.
Bladz. 302. In eene aanteekening wordt weder de Rijnarm bij Petten ter sprake gebracht en op gezag van oude oorkonden beschouwd als het verlengde van de Vecht. Dat deze een echte Rijntak is geweest, blijkt uit de rivierklei langs hare oevers, doch juist die rivierklei ontbreekt in Noord-Holland. Waarschijnlijker is het dus, dat de Vecht zich voor het ontstaan der Zuiderzee, N.O.waarts naar het meer Flevo heeft omgebogen.
In een vroeger opstel, getiteld „De Bosschen van Kennemerland1' in het Album der Natuur van 1867, en in het voorgaande aangehaald, gaf de Heer Van Eeden eveneens eenige beschouwingen van geologischen aard. Zoo lezen wij op bladz. 158. „De golving van den bodem is op sommige plaatsen (in den Haarlemmer Hout) kunstmatig verkregen, maar vele heuveltjes hebben toch de kenmerken van binnenduinen, als in alle bosschen ten Z. en W. van Haarlem; zij bewijzen, dat eene reeks binnenduinen onafgebroken van Sassenheim tot boven Haarlem doorliep en dat Haarlem op een vrij hoog punt dezer binnenduinen gebouwd is. Het bewijs, dat vele dezer kleine hoogten oorspronkelijk binnenduinen zijn, is te vinden in de flora, die er groeit." Hier kunnen wij geheel met schrijver medegaan; op bladz. 218 deelt hij daarenboven in eene noot mede, dat de duinen tusschen Haarlem en Heemstede afgezand zijn. Wij namen er slechts vlakken geestgrond waar, doch achten de mededeeling van den Heer Van Eeden zeer aannemelijk. Ons kaartje had dus op dit punt anders gekleurd kunnen zijn.
Bladz. 200. Van het duindal van Brederode zegt schrijver, „dat volgens de overlevering hier eene rivier gestroomd heeft, welke zij zelfs „Rijn" noemt. Misschien is deze later verzand bij de doorbraak der Zuiderzee, misschien was hier vroeger de uitmonding van het Y. Tot heden is echter de overlevering door geologen en oudheidkundigen meer tegengesproken dan bevestigd geworden. In hoeverre die tegenspraak gegrond is, durf ik niet beslissen, doch ik meen, dat een grondig wetenschappelijk onderzoek op de plaats zelve nog niet" (in 1867) „heeft plaats gehad."