schreven worden. Daarvoor is zeker veel te zeggen en ook heeft het woord ,J>opulair' bij menigeen eenen klank van geringheid en oppervlakkigheid; Wij antwoorden echter: „wordt met het woord „populair" ook niet menigmaal geschermd, en is het niet menigmaal wenschelijker^&zm en begrepen dan aangestaard en vergeten te worden ? Wanneer nieuwe waarnemingen en ontdekkingen in zoodanigen vorm bekend gemaakt worden, dat een uitgebreidere kring van belangstellenden ze opneemt, mag men zulks gerust ,J>opulair" noemen, het is eene „productie in verteerbaren vorm." Wanneer daarentegen reeds bekende zaken nogmaals worden omgewerkt en pasklaar gemaakt voor het geheele lezende en eenigszins nadenkende publiek, is dit ook „populair", maar eene „reproductie in vloeibaren staat." „Populair en populair zijn twee", zoude men in het kort kunnen zeggen. Het doel, waarmede een geschrift in het licht gegeven of eene voordracht gehouden wordt, moet dan toch in de eerste plaats zijn, dat lezers of toehoorders er iets aan hebben. Is dit met eenen abstract wetenschappelijken vorm niet het geval, dan verkiezen wij eenen meer bevattelijken vorm, al kan ons dan ook deswegen door schermen met het woord „populair" in sommiger oogen nadeel worden toegebracht. Voor abstracte studiën over de Geologie van Nederland, die eenigszins in de bijzonderheden gaan, is nu eenmaal geen aantal lezers te vinden, dat van eenige beteekenis is. Zulks is een feit, waarmede rekening dient gehouden te worden en dat geene phrase, hoe schoonschijnend en verleidelijk dan ook, kan wegcijferen. De schrijver dient zich (tot op zekere hoogte natuurlijk) naar zijne lezers te schikken, de spreker naar zijne hoorders, tenzij men schilderachtig wil poseeren als „roepende in de woestijn." Von Scheffel trouwens geeft, in het onder II en III aangehaalde, vrij wel hetzelfde te kennen en wij kunnen ons daarmede troosten.
Tevens sluit zich hierbij de vraag aan hoever men gaan kan met het vermelden van bijzonderheden en het opsommen van feiten en waarnemingen, die meermalen elk op zich zelf van weinig beteekenis zijn. Om hierover een oordeel te vellen moet zeer zeker in de eerste plaats in aanmerking genomen worden, met welk doel dat tal van kleine waarnemingen wordt medegedeeld. Is het eenvoudig uit liefhebberij voor kleinigheden dan wel met het doel die kleinigheden tot één afgerond en samenhangend geheel te verwerken? In het eerste geval zijn de kleinigheden het doel en niet meer dan dit, in het tweede geval slechts het middel.
Ongetwijfeld zal het oordeel zeer verschillend luiden over twee personen , die beiden bouwsteenen bijeenbrengen, de eene eenvoudig om die van tijd tot tijd eens na te tellen en zich te verheugen in het groote