zijne jonge jaren door de Romeinsche Campagna had rondgedoold. Daar stonden zij onverwacht voor de overblijfselen van een oud praalgraf. II. „Er ontstond een levendig gesprek over hetgeen de verstrooide mozalksteentjes in hunnen samenhang zouden voorgesteld hebben. De eer"ste, een archeoloog, hield de afzonderlijke stukjes tegen het licht en "onderzocht of het wit of zwart marmer was; een tweede, die zich kwelde ''met geschiedkundige navorschingen, sprak geleerd over praalgraven der "oudheid — , terwijl een derde zwijgend op een stuk muur gezeten, zijn ".schetsboek te voorschijn haalde en een trotsch vierspan teekende met brieschende rossen en kampvechters; omgeven van vele schoone jonische "ornamenten; hij had in eenen hoek van den vernielden mozaïkvloer een "weinig in het oogvallend overblijfsel van de vroegere voorstelling ont"dekt, paardepooten en stukken van een wagenrad; daar stond het ge"heel helder voor zijnen geest en hij teekende het met stoute trekken
„terwijl de anderen hunne woorden verspilden
En ten slotte:
III. „Op elk gebied wint de overtuiging veld, hoezeer ons denken en gevoelen onder de heerschappij van abstractie en phrase geleden heeft.... "en onze kleinkinderen beleven misschien nog het oogenblik, dat men "van menigen reus der vroegere wetenschap met evenveel glimlachenden "eerbied spreekt als van de overblijfselen van een voorwereldlijk reusachtig dier.
In de eerste aanhaling moge de lezer de verklaring vinden, waarom ook wij het steeds onnoodig en niet wenschehjk hebben gevonden van elke kleine waarneming onmiddellijk een tijdschriftartikel^ te vervaardigen, doch liever sommige zaken te laten liggen, totdat er gelegenheid was ze tot een afgerond geheel te verwerken. Van zekere zijde werd ons de vraag gesteld: „wat heeft men er aan als die aanteekemngen ij u in portefeuille rusten"? Ik antwoord: „wat heeft men op den duur aan die zwerm van verspreide opstelletjes in allerlei tijdschriften; dikwijls doet het eene het andere te niet en drie kwart wordt vergeten. Eene verhandeling, die een afgerond geheel uitmaakt, blijft bestaan en blijft bekend. En wanneer men nagaat hoevele vellen druks er noodig zouden zijn geweest voor al die verspreide mededeelingen, is de som daarvan dan niet belangrijk grooter dan de ruimte thans door eene vrij uitvoerige
verhandeling, maar als afgerond geheel ingenomen.
Van diezelfde zijde werd tevens verlangd, dat mededeelingen en verhandelingen „niet populair", maar „zooals voor geologen zou en ge-