Toen voor eenige jaren door de Regeering het bovengenoemde subsidie werd aangevraagd, wat de Tweede Kamer verwierp, wist die Regeering, dat het terrein van onderzoek deze Zuidkust zoude zijn. Toen het Aardrijkskundig Genootschap in Juli 1893 van zeer bevoegde zijde uit kringen, die bij een geregelde vaart op Nieuw-Guinea belang hebben, den wenk ontving om opnieuw voor een onderzoek van Nieuw-Guinea den steun der Regeering aan te vragen, werd met dat onderzoek bepaald bedoeld „de kuststreek van Skroë tot den zuidelijken ingang der Marianne-Straat". Daarbij werd de vermeerdering der kennis van de kust, als van zeer groot belang, gesteld tegenover het onderzoek van het binnenland, als in de eerste tijden zonder eenig practisch belang. Men meende voorts, dat het A. G., bij 't ontwerpen van dit plan van onderzoek, naar het oordeel van personen, „die op den gang van zaken invloed hebben", zou kunnen rekenen op een „ruime ondersteuning van Regeeringswege".
Toen het Genootschap zich daarop met een uitvoerige Nota tot de Regeering richtte, waarin het wetenschappelijk en practisch belang van het onderzoek dier Zuidkust werd toegelicht en het plan eener expeditie ontworpen, werd een en ander natuurlijk aan het oordeel van Z. E. den Gouverneur-Generaal van N. I. onderworpen en ontving die Vereeniging den 27 April en den 23 Aug. 1894 twee brieven, waarin die „ruime ondersteuning" wel niet werd verleend, maar die toch van belangstelling in die Zuidkust getuigen. In de eerste werd verklaard, dat „de tijd der hydrographische opneming der kust op de wijze, door het A. G. bedoeld nog niet gekomen was en de hooge kosten het steunen dier onderneming minder aanbevelenswaardig maakten: te minder, daar die opneming beter door de Regeering op de gunstigste tijden en op de goedkoopste wijze kon worden bewerkstelligd".
In den tweeden brief werd bericht, dat, „hoewel nog eenige tijd zou verloopen, voordat de Regeering het door het A. G. geopperde plan tot het wetenschappelijk onderzoek der Zuidkust zou ter hand nemen en een oorlogschip kon worden beschikbaar gesteld, de Indische Regeering toch reeds meende over te moeten gaan tot eenige voorbereidende maatrege- ■ len, en, in verband daarmede, in hoofdtrekken de denkbeelden van het Aardr. Genootschap wenschte te vernemen nopens de in te stellen onderzoekingen, welke dan speciaal tot leiddraad zoude kunnen dienen van den met de expeditie mede te zenden Controleur bij het B. B., aan wien het verzamelen van ethnographische gegevens en c. q. het aanknoopen van vriendschappelijke betrekkingen met de bevolking zal worden opgedragen".