Op de reis der „Soerabaya" volgen die van v. Oldenborgh in 1879 en '81: de eerste maal met de „Havik", gezagvoerder Scholten; de tweede maal in 1880 met de „Batavia", gezagvoerder M. T. Medenbach.

Door de eerste reis leeren wij de kust van Nieuw-Guinea, evenals die van Prins Hendrik-eiland, nog eens weder als een moerassig terrein kennen, met krachtig uitstroomende rivieren en zonder spoor van bewoning. Op 1390 15' O. L. en 8 Z. B., dus in de Marianne-straat, werd een wapenbord aan een boom gespijkerd en trof v. O. twee stroomende wateren aan, die zich in de straat ontlastten. Hij houdt ze voor rivieren, die eerst hooger op bewoond zijn, daar gebrek aan drinkwater de oevers der straat tot bewoning ongeschikt maakt. (Zie Bijdr. v. h. Inst. 1883, Landen Volkenkunde, p. 181 en 86).

Belangrijker was de tweede reis, daar zij zich vooreerst beoosten Prins Hendrik-eiland uitstrekte: het terrein, alleen nog slechts door Torres, Willem Jansz, Carstensz, Tasman en Cook (in 1770) bereisd, en dus in onze eeuw niet nader opgenomen. Uit de beschrijving van v. Oldenborgh en Medenbach blijkt, dat men van Dobo op de Aroe-eilanden rechtstreeks naar den gisten lengtegraad stoomde. Onder dien lengtegraad lag men op de geringe diepte van 21/, vaam nog zóóver buiten den wal, dat het lage strand alleen uit de mars zichtbaar was; de met een fijn soort van zeewier bedekte zee scheen vol drijfzand, welke waterverkleuring aan de vaart een zorgelijk aanzien gaf. Van 1410 O. L. westwaarts zeilende, zag men een strand met rhizophoren en magnolia's, alle diep in het water staande; verder op vertoonde de doodsche, eentonige kust klappers en eenige sporen van bewoning, onder 8° 43'36" Z. B. en 140° 25'40" zelfs een vrij grooten kampong; onder 8° 12' en 140° o' 12" was het strand hoog en duinachtig en werd een wapenbord opgericht. Daarop volgden weder voortdurend klappers en enkele kampongs. — Nadat onder 8° 16' en 1390 23' het Vleermuis- of St.-Bartholomeus-eiland der oude kaarten was aangetroffen (zie de kaart van Van Hecking Colenbrander in de bovengenoemde Bijdragen), dicht begroeid met kokosboomen en met een paar hutten op het strand, voer de „Batavia" Pr. Hendrik-eiland zuid- en westwaarts om, waar de kusten nog eentoniger en modderiger waren dan die van Nieuw-Guinea zelf en bereikte toen de boven door ons besproken kust, waarvan hij niets nieuws mededeelt. Wij vermelden

diepte van kaap Boeroe af en de groote modderbank ten O. der Oetanata, die het landen voor groote schepen onmogelijk maakt, worden vermeld, doch tevens weder de O.-moeson als betere tegenover den W. wordt gesteld: alles in den geest van het vroeger besprokene.