Prinses Marianne, waar de richting des strooms van de kronkelingen der oevers afhangt, was zijne snelheid nog eens zoo sterk als op zee, dus i«/, mijl >).

Wij zijn zoo uitvoerig geweest bij het vermelden der door de „Triton" en „Iris verkregen kennis van onze kust, omdat deze door latere expedities slechts weinig werd aangevuld. De expeditie door de Mariannestraat van den luitenant Langenberg Kool met de „Postillon" en de „Sireen" stelde slechts eenige bijzonderheden meer in het licht over eene straat, welke de „Triton en „Iris" reeds n geogr. mijlen waren opgevaren: bijzonderheden, die door Müller trouwens nog konden worden opgenomen. Zij betreffen de breedte van de straat ('/4 geogr. mijl bij den N. ingang , Ve in het midden, '/a bij den zuidelijken uitgang); de diepte (4 tot 10 vaam, in tZ. 2, in het midden toenemende); de lage, moerassige, soms iets hoogere oevers, omzoomd door bosch, dat in het binnenland zwaarder wordt. Die oevers hadden overal genoegzame diepte om ze te kunnen naderen en de er in uitloopende kreken zijn nog zoo diep, dat een geladene barkas er bij den laagsten stand nog in- en uitkomen kan. Hoewel men zich in de straat van versch water kan voorzien en er averij kan herstellen, vreest Mtlller terecht dat zij door de ligging, door de sterke stroomingen, welke er in loopen, de nauwte van het vaarwater en de onherbergzaamheid van de landstreek, voor de zeevaart van geen groot belang kan zijn.

Na 1835 werd onze kust nog slechts eenige malen bezocht, op slechts eenige punten aangedaan en door niemand grondiger beschreven. De gegevens voor latere schrijvers (Robidé van der Aa, p. 339 en 421, e. a.) worden dan ook uitsluitend aan de door Müller en Macklot gegeven beschrijving ontleend. Dat de „Soerabaya" in 1876 deze kust niet heeft aangedaan, blijkt uit de op onze kaart aangegeven route en uit het verslag der reis (zie R. v. d. Aa, p. 337 en verv.). Tevergeefs trachtte men de Oetanata-rivier te bereiken of elders de kust te naderen, totdat weer en wind, de geringe voorraad steenkolen, en, volgens den commandant Swaan, het onbewoond zijn der kust tot terugkeer noopten. Slechts ééne opmerking over den tijd om Nieuw-Guinea voor dit gedeelte te bezoeken (nl. bij Oostmoesson, als de wind aflandig is en minder lastige zeeën veroorzaakt), zijn wij aan die reis verschuldigd: een wenk, die trouwens nog aan de ondervinding, door „Triton" en „Iris" opgedaan, wordt verbonden 2).

1) Müller, p. 43.

1) Zie ook Tijdschr. Aardr. Gen. III (Oude Serie, p, 91), waar het afnemen der

69