niet, of men de rivier van die zijde kon binnenkomen. Later werd ook dat onderzoek ingesteld. Men zag het rif „van het N. tot het O. N. O. in een Z. O. strekking en ter lengte van ongeveer iV2 & 2 mijl vreeselijk branden". Toch roeide men naar de monding der rivier, en nadat men geruimen tijd langs de branding om de Z. O. was gevaren, trof men eindelijk dicht bij den Oosthoek der rivier een kleine geul in de bank, waar men met de sloepen doorvoer, doch die voor schepen ontoegankelijk werd geacht1). Noordwaarts opvarende, kwam men als 't ware in een kom of liever in een opening, waarin twee rivieren zich schenen uit te storten. Men ankerde op 872 vaam, doch moest toen terugkeeren wegens vermoeienis der bemanning en het late uur. Ook op de terugreis bleek weder dat zelfs bij hoog water de bank of het rif geen toegang voor groote schepen tot de rivier oplevert. Voorts deelt luitenant Modera over de pogingen om de Valsche Wakia binnen te komen — alle zaken voor latere expedities niet zonder beteekenis — een en ander mede. Een zware branding, die zich van den eenen oever tot den anderen uitstrekte, belette het binnenvaren van de sloep (p. 51), hoewel een menigte lange smalle cano's of prauwen door die branding heen naar de sloep toeroeiden.

Over de echte Oetanata, volgens waarnemingen op 40 32' 20" Z. B. en 136° 10'5" O. L. gelegen, is luitenant Modera uitvoeriger. Voor de rivier ligt een groote zandbank, die de schepen belette er binnen te komen, ia zelfs het aan boord komen der sloepen soms gevaarlijk maakt, daar men door een zware branding over het rif moet varen. In dat rif is wel een geul, maar in het midden dier geul ligt weder een rug, waarop slechts i1/j vaam water staat. Aan den Oosthoek der rivier valt de bank met laag water voor een groot gedeelte droog. Binnen de bank is de rivier vrij diep, ja zóó zelfs, dat groote schepen er zeer goed zouden kunnen liggen. Het voorland is hier laag, moerassig, overal met hooge boomen begroeid, die zeer goed brandhout, waaronder ook goed timmerhout, leveren. Het water uit de rivier is zeer goed drinkbaar, doch in het begin werden verscheidene manschappen door het drinken er van met buikpijn gekweld. De reede voor de Oetanata vond men tamelijk goed, doch bij zware Z. O. deining ligt men achter het anker te rijden. De strekking van de kust, die hier meest W. N. W. is, geeft grond om te gelooven,

1) Ook de commandant der * Triton", de kapitein-luitenant Steenboom, achtte, blijkens het scheepsjournaal, de Valsche Oetanata voor groote schepen niet bevaarbaar, daar *voor dezelve riffen liggen, op welke bij hoogwater zware deining loopt uit het Z. O. en er met laagwater zeer zware brandingen staan".