Tot zoover het kustgebergte.
Over de gebergten van het binnenland vermochten onze geleerden na tuurlijk slechts iets op te maken uit de rivierbeddingen en de naburige zee. „Meer in het binnenste des lands," zegt Macklot, p. 147, „moeten zich bergen met lagen van klei voordoen, dewijl niet alleen de oevers der rivier en de grond in zee uit klei bestaan, maar ook bij de rivier Timbana (zie boven) zich groote stukken van verharde klei bevinden" '). Ook uit „afgescheiden en rolstukken" in de omstreken der Oetanata-rivier maakte Macklot op, dat in die omstreken wellicht zandsteengebergten konden gevonden worden, daar men bij de bewoners van die rivier groote rolstukken van zandsteen aantrof2), welke zij uit de binnenlanden aanbrengen en óf als slijpsteenen öf tot ballast in hunne prauwen gebruiken.
Wat straat Marianne betreft (toen nog de oevers der Doerga-rivier genoemd), op eenige plaatsen vond Macklot stukken vulkanisch gesteente, namelijk obsidiaan en puimsteen, welke hij meende dat öf uit de binnenlanden afkomstig moesten zijn, voor 't geval men met een rivier te doen had, öf door een zeestroom misschien van andere landen of eilanden was aangebracht 3), voor 't geval de Doerga een zeestraat bleek te zijn. Müller, die zijn werk zooveel later uitgaf, zegt meer bepaald, dat de vulkanische
1) Volgens Müller merkte de hoogleeraar Von Leonhard tusschen deze verharde stukken en de lagen der tegel formatie hij Weenen groote overeenkomst op.
2) Volgens Müller «veel naar grauwakke gelijkende". Ook deelt deze nog mede, dat zij eenige knodsen van hen inruilden, welker vooreind, met een kunstig bewerkten steen, bestonden uit een blinkend hard en zeer fijn korrelig hoornsteen, van een grauw hlauwe kleur voorzien.
3) Het is zeker merkwaardig dat luitenant Modera, wiens werk in 1830 verscheen, reeds lang vóór de ontdekking der «Postillon" en .Sireen aan het bestaan van een zeestraat geloofde. .Het toenemen der diepte", zegt deze scherpzinnige waarnemer (p.39), «hoe verder wij in de rivier kwamen; het niet zien van bergen of hoogland (hij begaf zich daartoe met den besten kijker in den grooten top, zag nergens eenige bergen of hoogland, maar wel een land, met kreken doorsneden) — waaruit deze Doerga toch moet ontspringen, wil het een rivier zijn; de geregelde eb en vloed, en dat met stijve winden, die uit het binnenland en dus van den oorsprong der rivier (zoo het er eene is?) afwaaien; het behouden eindelek van zont water, zelfs als de eb af was, en wel elf mijlen diep in de rivier en met aflandinge winden — dit alles deed ons allen veel grond vinden om te gelooven dat de zoogenaamde Doerga-rivier geen rivier, maar een doorloopende straat is, terwijl hare Z. O. strekking bij onze derde ankerplaats almede eenigen grond geeft om te veronderstellen, dat zij met de Bartholomeus-rivier (die de Engelsche kaarten en ook die van den heer Kolff, welke wij aan boord hadden, in N.-G.'s Zuidkust, en wel in de Torresstraat, opgeeft) een en hetzelfde kanaal uitmaakt."