schijnt nergens een hoogte van iooo meter te boven te gaan: op de meeste plaatsen waar wij het zagen, verheft het zich slechts tot een hoogte van twee- tot driehonderd meter. De berg Lamantsjieri echter, een der aanzienlijkste kruinen dier streek, is, volgens trigonometrische meting, 750.39 meter hoog."

Naast deze beschrijving van Müller hebben wij korte besprekingen van Modera en Macklot. „Achter het hooge land", zegt de eerste, p. 82, „ligt diep binnenslands zeer hoog gebergte, waaronder drie mooie tafelbergen. Dit gebergte was overdag meestal onzichtbaar, doch des morgens vroeg of des avonds, na of bij zonsondergang, was het zeer fraai te zien, schoon altijd zwaar met wolken bedekt. Velen onzer meenen sneeuw op de bergen gezien te hebben; anderen van onze tochtgenooten, waaronder de schrijver ook zich zeiven rangschikt, waren van meening dat de wolken hen misleid hebben en alzoo de door hen vermeende sneeuw niet anders dan vlekken van wolken geweest zijn, die op de bergen lagen. De meeste stemmen waren echter voor de sneeuw." — „De bergen, welke men beoosten de Oetanata-rivier verre binnenlands ziet", zegt Macklot, P- X4S 1 „schenen zeer hoog te zijn en zich zelfs boven de sneeuwgrenzen te verheffen; de bergen, die in de nabijheid van de Tritonsbaai gevonden worden, schijnen de hoogte van 3000 voet (1000 m.) niet te boven te gaan. Een van de hoogste bergen aan de Tritonsbaai, de berg Lamantsjieri, is volgens trigonometrische meting 2650 Amsterdamsche voeten hoog. Zoowel de verre binnenlandsche bergen als de bergen, aan de Tritonsbaai gelegen, zijn bergketens en strekken zich naar gissing in de richting van Z. O. en N. W. De gedaante dezer bergen is zeer verschillend: zoovele rechtlijnige, in den vorm van tafelbergen zich voordoende verhoogingen op den rug der bergketens ik hier heb waargenomen, zoovele steile, klippige spitsen en takken vindt men op de bergruggen, in de omstreken van de Tritonsbaai gelegen".

De belangstellende lezer zal hebben opgemerkt, dat de laatstgenoemde schrijver in beknopter vorm volkomen den indruk terug geeft, welkende binnenlandsche en kustbergen op Müller hadden gemaakt: en dat zoowel , wat de onderscheiding naar hun hoogte, als naar hun uiterlijk en de aanwezigheid van sneeuw betreft. Wat dit laatste aangaat, de uitdrukking „en schenen zich zelfs boven de sneeuwgrenzen te verheffen", schijnt mij van dien aard, dat wij Macklot tot hen mogen rekenen, die volgens Modera vóór de sneeuw stemden. Overigens zal wel geen dezer getuigenissen, al lag dan ook de „Triton" elf dagen voor de Oetanata, afdoende mogen heeten, even weinig als later die van den heer Bruyn (Robidé