gebroken laagland als Carstensz had aangetroffen, vervolgde hij de kust nog slechts een klein gedeelte, om weldra den koers naar 't W. te nemen en naar de Aroe-eilanden terug te keeren.
Wanneer wij hier ten slotte van die oude reizen nog even die van Tasman en Visscher in 1644 bespreken, dan is het geenszins om de daardoor van Nieuw-Guinea verkregen kennis, waarin zij bij die van Carstensz en Pool achterstaat. Zij bereikten de kust bij kaap Valsch en volgden die tot de Droge Bocht (strant Torres), doch zij gaven slechts hier en daar aan de kust eenige namen, terwijl het eigenlijke doel der reis, het vinden van een doortocht tusschen Nieuw-Guinea en het Zuidland d. i. Nieuw Holland, niet werd bereikt1). Wat echter die reis van gewicht maakt, is het uitdrukkelijk opnemen in de instructie, dat geen inlanders met geweld mochten worden weggevoerd (een nieuw bewijs, dat dit vroeger wel gebeurde) en voorts, dat daarin voor het eerst sprake is van met „d'eerste gelegenheyt van hier volck derrewaerts te schicken ende met permanente Colonien ons den eigendom nader te verseeckeren."
Hoe weinig onze voorouders zich door den ondervonden tegenspoed lieten afschrikken; hoezeer zij terecht de genaakbaarheid der geheele kust niet naar de toegankelijkheid van enkele punten en den daar ondervonden , wellicht door de schepelingen zeiven uitgelokten tegenstand, beoordeelden ; hoe oud eindelijk de kolonisatie plannen reeds mogen heeten — blijkt uit het bovenstaande voldoende. Veel van het toen (zie de noot) gezegde zou op onze dagen nog toepasselijk mogen geacht worden !
Daar de Hooge Regeering in 1659 de vaart der schepen van de Compagnie naar Nieuw-Guinea verbood en de bemoeiingen dier Compagnie zich later hoofdzakelijk tot Onin en Kowiai bepaalden, waar ook het
en de Pisang-baai. 4. De groote rivier in 't O. der laatstgenoemde baai. De op de kaart van Modera en der rSoerabaya" aan n° 4 gegeven naam van Valsche Oetanata en Wakia komt op nieuwere kaarten niet meer voor.
1) Van dezelfde meening zijn ook Gouverneur Generaal en Kaden in hun schrijven van 23 December aan Bewindhebberen der Compagnie, als zij verklaren, dat men weer niets gedaan had dan langs de kust te zeilen en «niets advantagieus heeft opgedaan", maar wel «naecte strantloopers, zonder rijst, noch eenige considerable fruyten, zeer arm en op vele plaetsen quaede genatureerde menschen". Merkwaardig is ook in dat schrijven de opmerking: "die ondersoecken sal wat de landen geven, moet dae.r in door wandelen" en het bericht, dat Gouverneur en Kaden, hoewel de moeilijkheid daarvan erkennende, toch alles nader zullen laten onderzoeken door »vigolanter en couragieuser persoonen als tot nu daertoe gebruickt syn". «Landen te ondersoecken is yders werck niet".