derstorten in het smalle, diepe dal van de Sei Leja. Het geheele zuidwestelijke deel van het panorama wordt ingenomen door dergelijke grillige, geïsoleerde bergen, nu eens op geknotte kegels, dan weer op half in puin gevallen reuzenburchten gelijkend. Bij al die bergen schitteren hier en daar boonilooze, steile, witte of roode rotswanden, scherp en vroolijk afstekend tegen het alles bedekkende groen, kleur en reliëf aan het landschap gevend. Dit is het groote vulkaangebied van Centraal Borneo, tot nu toe geheel onbekend, door mij nu reeds over een afstand van ±70 Kilometer gevolgd. Vlak West volgt het diep ingesneden Boengan dal, schilderachtig door de scherpe kalkrotsen, die als helderwitte zuilen, in een reeks geschikt, zich midden in dat dal verheffen. Noordwest en Noordwaarts is het landschap geheel anders; zoover het oog reikt volgen tal van bergketens, alle WZW—ONO gestrekt, elkander daar op, als coulissen achter elkaar te voorschijn tredend. Alle zijn zonder een enkele gaping met zwaar bosch bedekt, de hoogste (die van de Oeloe Poenoe en de Oeloe Tandjan) zijn in wolken gehuld en het geheel maakt een grootschen, doch zeer somberen, bijna dreigenden indruk. Dat is het ketengebergte van de Boven-Kapoeas, het tehuis van de Boekats, evenzeer geducht als vaardige koppensnellers, als benijd om hunne schoone vrouwen.

De berichten, waarmede de door den controleur naar Kowin-Iran of Kwing-Iran (het voornaamste Kajan-hoofd in de Boven-Mahakkam) vooruitgezonden boodschapper terugkeerde, waren niet opwekkend. Kowin-Iran had, volgens die berichten, wegens den dood van een zijner familieleden , de Boven-Mahakkam «'boeling,, verklaard. Hij wilde niemand in zijn woning toelaten, nog iemand toestaan, de rivier af te zakken, veel minder nog bij het afzakken der rivier behulpzaam te zijn. Ook weigerde hij naar Penanei te gaan, waarheen hij door den controleur was ontboden. De Penihin-dajaks uit de Oeloe-Penanei en Oeloe-Mahakkam waren allen naar beneden gevlucht uit vrees voor ons en voor de Batang-Loepars van de Batang-Redjang in Serawak , die volgens loopende geruchten zich gereed maakten een groote »bala (sneltocht op groote schaal) te organiseeren om de Penihin-dajaks te tuchtigen en weerwraak te nemen over het snellen van zes Batang-Loepars, die onlangs door Penihin-dajaks waren overrompeld. Ook berichtte onze boodschapper Sigau, de schoonzoon van het Kajan-hoofd KamIgan, dat in het huis aan de Penanei alleen het hoofd Kaja met een klein aantal Penihins was achtergebleven en dat het niet mogelijk zou zijn, aldaar de noodige sampans en Dajaks te krijgen om ons de Sei Penanei, de Sei Kaso en daarna de Mahakkam af te brengen. De Penihins zeiven waren nu allen samengeschoold bij het beruchte hoofd Belari, waar zich 200 met geweren gewapende Bandjareezen, aanhangers van den pretendent-sultan van Bandjarmasin, Goesti Mat Seman, bij hen hadden gevoegd. Deze Bandjareezen zouden de Penihin-dajaks reeds hebben willen overhalen om ons bij de Pangkalan Mahakkain aan te vallen, doch het Penihin-hoofd Amoen Liroeng zou dat hebben belet. Een en ander gevoegd bij het feit, dat de Penihin-hoofden Amoen

1) Bergen, rivieren of bosschen, die boeling of pantang zijn, mogen niet worden betreden ; overtreders van die bepaling worden »gesoempit" en daarna gesneld. Bevriende Dajaks kunnen door boete te betalen hun leven redden. Boeling wordt een plaats nit rouwbetoon verklaard; «boeling" is daarom ook tijdelijk. Pantang kan eeuwig duren; zoo is de Bt Terata, die pantang is, nog nimmer door iemand betreden.