VERSLAG

VAN DE

DRIE EN ZEVENTIGSTE

ALGEMEENE VERGADERING

YAN HET

KONINKLIJK NEDERLANDSCH AARDRIJKSKUNDIG GENOOTSCHAP.

Gehouden op 24 November 1894^ in een der lokalen van het genootschap „Natura Artis Magistra" te Amsterdam.

De Voorzitter, Prof. Dr. C. M. Kan, sprak bij het begin der vergadering als volgt:

Dames en Heer en!

Ik open de 73ste algemeene vergadering van het K. N. A. Genootschap en zeg U dank voor Uwe belangstellende opkomst. Ik zal U niet lang het genoegen onthouden, wat de voordracht van Dr. v. Bemmelen U ongetwijfeld zal verschaffen — doch ik wensch toch met een enkel woord op de omstandigheid te wijzen dat in onze vorige bijeenkomst het eiland besproken werd, dat in onze dagen de gedachten van U, van ons en der geheele natie vervult!

Toen zagen wij allen met bezorgdheid de toekomst tegemoet en wenschten gaarne meer te vernemen van de plek, waar een zoo moeilijke strijd van het Nederlandsch gezag tegen een verraderlijken maar dapperen en hardnekkigen vijand werd gestreden. Thans is die zorg wel niet geheel van ons weggenomen, maar toch veel verminderd, dank zij het doortastende Indisch bestuur, dank zij vooral het dappere Indische leger, dat ten allen tijde, onder alle omstandigheden zijn plicht weet te doen en gebleken is zoo beleidvol te worden aangevoerd. Daarom dient er een woord van belangstelling uit te gaan uit den boezem eener vereeniging, die den naam draagt Koninklijk Nederlandsch A. G. en die zulk een belangrijk deel harer werkzaamheid in Ned. Indië heeft liggen; daarom stel ik U voor Uwe instemming te betuigen, wanneer ik uitdrukking geef aan de gevoelens, welke ons zeker allen vervullen, die van dankbaarheid aan het Indische