den, honden, apen en vogelen." De besluiten werden bijna steeds door den jongsten broeder genomen, den tegenwoordigen radjah, wiens gelaat Zollinger het geestigste noemt, dat hij ooit bij een Maleier had gezien.

Ten slotte behandelde spreker nog het Hindoeïsme der Baliers. Er is over gestreden, of deze godsdienst eerst bij hen is ingevoerd na zijne verdrijving van Java door den Islam, omstreeks 1500, of dat hij van oudere dagteekening is. Deze vraag is thans in laatstgenoemden zin opgelost door het vinden van op koper geschreven oorkonden op Bali uit de 10de en 11de eeuw. Of die Hindóe-invloed rechtstreeks van het vasteland van Indië uit, dan wel over Java, Bali bereikt heeft, is nog niet uitgemaakt. Zeker schijnt het, dat Javaansche vorsten vooral in de 11de eeuw op Bali invloed hadden. Van veel meer belang is de vraag of de geheele inrichting der Balineesche maatschappij aan de Hindoe's of Hindoe-Javanen te danken is. Dit wordt ontkend door Liefrinck, die mededeelt dat de kastenindeeling niets te maken heeft met de inrichting van de dessa, den grondslag der Balineesche samenleving. De leden van alle vier de kasten hebben, als inwoners van het dorp, volkomen dezelfde rechten en plichten. Trouwens moet aangaande die kastenindeeling worden opgemerkt, dat volstrekt niet meer elke kaste een bepaald beroep uitoefent en dat de leden der drie hoogere kasten zeer gering in aantal zijn tegenover die der laagste, de Soedra's. Dat ook op Java niet de geheele beschaving aan de Hindoe's te danken is, is de meening van Dr. Brandes, volgens wien de Javanen vóór de komst der Hindoe's reeds onder een geordend bestuur stonden, den natten rijstbouw kenden, veel kennis van de zeevaartkunde en eenige begrippen van sterrenkunde hadden, het batikken en de bewerking der metalen verstonden en een muntstelsel, een eigen metriek, de wajang en de gamelan bezaten.

Dr. C. M. Pleyte Wzn. had den spreker in staat gesteld een aantal voorwerpen van Bali en Lombok te toonen, toebehoorend aan het Ethnographisch Museum van het Genootschap Natura Artis Magistra. Daaronder was een rakshasa, of steenen tempelwachter, uit den Hindoe-tijd; eenige kleine, in den tegenwoordigen tijd uit hout gesneden godenbeelden ; de lange sporen die bij de zoo geliefkoosde hanengevechten gebruikt worden; een dier zeer lange, maar lichte lansen, zooals zij het eerst door de Balineezen bij Djagaraga gebruikt zijn, overgenomen van hunne Javaansche hulptroepen (te voren waren boog en blaasroer hunne wapenen); de kris van den bekenden vroegeren raadsman van den radjah van Lombok, den Arabier Saïd Abdullah, zooals een Arabisch opschrift op de schede verklaart; een boek op lontarblad enz.