had, pleit de instructie, in 1603 door de Oost-Indische Compagnie aan den admiraal Van der Hagen gegeven, waarin Lombok als „onder het gebied van den Coninck van Bali" behoorend, vermeld wordt. De twist tusschen de vier Balineesche staatjes op Lombok, die in 1838 eindigde met de onderwerping van 't geheele eiland aan den Radjah van Mataram, levert het onverkwikkelijk tooneel van den strijd tusschen twee Europeesche kooplieden, den Engelschman King en den Deen Lange, dien de beide voornaamste radjah's aanvuurden. Lange werd met zijn radjah verdreven en King kreeg den geheelen rijsthandel in handen. Lombok was toen, en nog lang daarna, de voornaamste rijstschuur van den Archipel, veel grooter dan Bali en Java. De rijst ging naar China, Australië, Mauritius, Singapore, Borneo, Celebes en de Groote Oost. Paarden werden veel uitgevoerd naar Réunion en Mauritius en zelfs had een belangrijke doorvoerhandel plaats van de Molukken naar China, in tripang en karet. Bijna alle handel ging over Ampenan. Met de vermeerdering der bevolking schijnt de rijstuitvoer langzamerhand verminderd te zijn en ook verder ging de handel achteruit, sterker nog door den laatsten opstand. Vele Amerikaansche walvischvaarders en andere schepen deden vroeger Ampenan aan voor ververschingen. Te bejammeren is het dat over den handel in de laatste jaren weinig is gepubliceerd; gelijk in het algemeen beschrijvingen van de handelstoestanden in den Archipel schaarscher zijn dan vroeger, zoodat men met groote moeite en dan nog slechts onvolledig tot de kennis daarvan kan geraken. De rijstoogst en daarmee de uitvoer zal in de laatste jaren ook verminderd zijn door het stieven van den vorst, de macht der Sasaks te beperken door hun alle overtollige gronden tegen zeer geringe schadeloosstelling te ontnemen. Terwijl de gronden der Baliërs en van die weinige Sasaks, die tot het Hindoeïsme zijn overgegaan, onbelast zijn, moeten de andere Sasaks van de rijstvelden 2/3 van de opbrengst afstaan, wat den vorst jaarlijks f 500.000 verschaft. Verder moeten zij zware heerendiensten verrichten. Dit is een der bronnen van den grooten rijkdom van den vorst; ook hief hij van den handel zware rechten.
De vorst, die geheel Lombok onderworpen heeft, was waarschijnlijk de vader van den tegenwoordigen. Kort na 1840 leest men, dat het land geregeerd werd door „de Koningin en de Radjah's", waarschijnlijk zijne vrouw en beide zonen. In 1846 was de eerste overleden, want Zollinger spreekt slechts over de twee broeders; hij noemt den oudsten een groot en dik man, met een goedig, vrij onbeduidend gelaat, bij 't volk bemind om zijn zachtmoedigheid en „bijna altijd omringd van jonge maag-