Soembawa,- die 30 jaren vroeger, in 1815 plaats had. Terwijl het noordelijk gebergte van Lombok vulkanisch is, schijnt het gebergte langs de zuidkust uit kalksteen te bestaan, evenals dat op de zuidkust van Java het geval is. Het noordelijk gebergte is grootendeels met bosch bedekt; de vlakte, die het midden des eilands inneemt, is geheel tot sawah-bouw aangelegd. De heuvels zijn in terrassen herschapen.

De plantenwereld komt bijna geheel met die van Bali en Java overeen. Met de fauna is dat niet in alle opzichten het geval; van de zoogdieren is nog weinig bekend en 't was dan ook vooral het groot verschil in vogelsoorten, dat den bekenden zoöloog Wallace, die in 1856 Lombok bezocht, eene lijn tusschen beide eilanden deed trekken, welke zich naar het noorden tusschen Borneo en Celebes voortzet, als de grens tusschen het Aziatisch en het Australisch dierengebied van den Archipel. Voor het noordelijk deel dier grenslijn is Wallace later zelf op deze meening teruggekomen en in elk geval is deze lijn door hem nooit als eene grens tusschen de beide werelddeelen beschouwd, die natuurlijk alleen op geologische gronden kan berusten, en, bij gebreke van voldoende kennis, nog niet kan getrokken worden. Zeer zonderling is zeker de meening van een schrijver over Bali dat tijgers niet op de oostkust van dat eiland voorkomen — omdat men daar 't Australisch gewest nadert!

De beide bestanddeelen der bevolking, de ± 600 000 (?) Sasaks en ± 50 000 (?) Balineezen (verder telt het eiland nog ± 6000 (?) vreemdelingen , vooral Boegineezen) vormen in velerlei opzicht een contrast. Wel is de Hindoe-godsdienst der Baliers zeer verbasterd, maar zij onthouden zich toch van het gebruik van rundvleesch, terwijl de Sasaks als Mohammedanen geen varkensvleesch eten. Beider taal is geheel verschillend, maar de hoofden der Sasaks kennen meest Balineesch. Over het volkskarakter der Sasaks is weinig bekend, over dat der Baliers wordt door de meesten van hen, die ze van nabij leerden kennen, gunstig geoordeeld. Voor korten tijd noemde De Haes ze het meest sympathieke volk van den Archipel, dat hij leerde kennen, onder een goed bestuur arbeidzaam, rustig en vroolijk; en de beste kenner der Balineesche toestanden F. A. Liefrinck noemt ze „over het algemeen eenvoudige, rechtschapen lieden." Het is echter niet uitgemaakt, dat dit in dezelfde mate van de Balineezen op Lombok geldt, die daar een anderen stam te overheerschen kregen. Verder moet ook op Bali eene uitzondering gemaakt worden voor de vorsten en hun nasleep, die als parasieten van de bevolking leven.

Wanneer de Baliers op Lombok gekomen zijn, is moeilijk vast te stellen; tegen het gewone gevoelen, dat dit eerst in de 18de eeuw plaats