reeds bij bl. 525 vermeldde ik van welk materiaal de toedoeng gewoonlijk wordt vervaardigd. Een zeer eigenaardig hoofddeksel is de toedoeng kowangan, de regenhoed, tevens regenmantel, welke in de hooge bergstreken, althans van Banjoemas, door de veehoeders en de landbouwers gebruikt worden om zich tegen de gure regenbuien en windvlagen te beschermen. Deze zijn gemaakt van djloempring, versterkt met bamboe dwarslatjes en tali-doek (aren-vezel-touw) en hebben den vorm van een schild, dat aan 't boveneinde in een capuchon-vormige punt samenloopt, en van onder tot op de dijen breed afhangt (ongeveer zooals de zak, waarmede een kolendrager zijn hoofd en nek beschut). In bukkende of zittende houding, zooals voor den veldarbeid vereischt wordt, bedekt die hoed dus het gansche lichaam, en stelt hij den veldarbeider in staat, ook in het ruwste weder door te werken. Gewoonlijk is de punt nog versierd met eene pluim van arenvezels, waaraan het vermogen wordt toegeschreven om als bliksemafleider (door uitstraling van electriciteit ?) te dienen op de opene sawahvlakte. Aan de binnenzijde van den rand vindt men dikwijls nog eenige snaren gespannen, zoodat het goedkoope en praktische kleedingstuk ook nog als muziek-instrument dienst doet.

Blz. 612, r. 12 v. o. „kajoe pèlèt".

Den boom waarvan dit hout komt, noemt de Regent van Brebes in zijne aanteekening timcmga. Gewoonlijk wordt die katimaha (S) katimaha of timaha (J.) genoemd. Hij komt zoowel op Midden- als op Oost-Java voor en is volgens Filet de Kleinhovia hospita L. '). Blz. 645, r. 11 v. b. „Andjoewang".

Volgens Wigman (Teysmannia 1893 — 6de aflevering) is dit de algemeene Soend. naam der Dracaena's, met inbegrip der Cordylina's en Calodracon's.

De Jav. algerneene naam daarvoor is andong of èndong. De èndong woengoe (de roodbruine varieteit) wordt bij voorkeur op begraafplaatsen geplant. Waarschijnlijk is deze dezelfde, die door prof. V. Colodracon Jacquini Planch. wordt genoemd (bij Filet andong meirak).

Tosari, Jan. 1894.

1) Ik heb dit later erkend en in Dl. III van mijn »Java", bl. 985, noot 3 breeder daarover gesproken.