Blz. 593, laatste regel „omah tjèblok".

Zal wel moeten zijn „Omah tjëblok (tjeblok is de grondvorm van njeblokhaké „in den grond steken"). Zie Jav. woordenboek G. R. Blz. 594, r. 13 en 15 v. b. „talahab".

De hier bedoelde gekloofde bamboe, om en om gelegd, wordt op M.-Java zelden of nooit, doch op O.-Java in het gebergte algemeen als dakbedekking gebruikt en heet daar klakah.

Het woord „tlahap" komt op M.-Java voor als dessa-naam.

Blz. 596, r. 3 v. o. „loemboengs".

„Loemboeng' is eigenlijk een groote ronde mand van bamboe, welke in het huis geplaatst wordt tot berging van padi. De rijstschuur van omgekeerd afgeknot pyramidalen vorm heet eigenlijk kampèkkan. Groote vierkante rijstschuren, zooals in Bagelen gebruikelijk, heeten loït. Blz. 599, r. 6 v. b. „Kembang sëpatoe".

De Regent van Brebes noemt „worawari" als de Jav. naam dezer bloem. Deze wordt echter aan minstens 2 andere in t wild voorkomende bloemheesters gegeven. Hibiscus-soorten noemt de Javaan in 't algemeen „waron", naar de waroe (Hibiscus tiliaceus). Heeft de Regent van Brebes zich soms daarmede vergist? Trouwens Filet geeft ook de namen wari-wari poetih en wari bang voor de kembang sepatoe. Ib. r. 10 v. b. „Nagasari".

Omtrent de nagasari bestaat verwarring. Er is een soort, die veel in de kampongs voorkomt, en om hare bolvormige, gele, naar sterk geurende viooltjes riekende bloemhoofdjes wordt aangekweekt, eene Mimosee, waarschijnlijk Acacia I'arnesiana Willd. (Filet plaatst het op de bloemen van dezen boom betrekkelijke verkeerdelijk bij de Mesua ferrea). De andere soort, de Mesua ferrea L., is bekend om haar fraaie kroon, waarvan het jonge loof rozenrood en het oudere blinkend helder groen is, doch minder om de bloemen. Voorts zijn er nog verscheidene woudboomen, welke met laatstgemelde min of meer overeenkomst vertoonen en ook nagasari genoemd worden. Enkele daarvan, in 't hooggebergte voorkomend, leveren een goed timmerhout.

Blz. 607, r. 8 v. b. „toedoeng" of „tjaping".

„Tjapil" l) wordt meer gebruikt dan „tjaping", althans in O.- en M.-Java. Ib. r. 10 v. b. „een grooten stroohoed".

Een hoed van stroo heb ik nimmer door Inlanders zien dragen;

1) Tjapil is dus geen foutieve schrijfwijze voor tjaping, zooals ib vermoedde, zie bl. 607, n. 3.