aanteekening van den Regent van Brebes ten volle beaamd'). Volgens prof. Veth zou pitjis een inlandsch woord zijn, door de Europeanen tot pitjes verbasterd; volgens het woordenboek Gericke-Roorda is het juist omgekeerd en vermoedelijk van het Hollandsche „pietje" afgeleid. (Er bestaat trouwens ook een Chineesch muntstukje, pétjé geheeten, dat ongeveer in waarde gelijk staat met een halven cent en nog op Lombok in gebruik moet zijn). In elk geval wordt het, voor zoover mij bekend, nimmer gebruikt voor een duit (die „doewit" wordt genoemd), doch wel voor een dubbeltje. De woorden pitjis, doewit en wang worden ook wel gebezigd als verzamelnamen in den zin van „geld".
Blz. 494, r. 10 v. o. „Voor het eigenlijk Java".
In Banjoemas is de maat voor padi de angga (niet sangga)2) = 5 gèdèng — 10 potjong, welks zwaarte van V2—1V4 pikoel afwisselt, en voor (ongepelde) maïs de angga van 5 gèdèng of 10 poentjëd (d. i. de hoeveelheid die men aan teruggeslagen schutbladeren der maïskolven tusschen duim en wijsvinger kan bijeenhouden). Al naar de grootte der kolven bevat de angga djagoeng er 250 tot 550.
Blz. 502, r. 16 v. b. „Voor de week enz."
De Javaansche namen der 7-daagsche week, welke de Regent van Brebes in zijne aanteekening op deze zinsnede opgeeft, zijn die van de oud-Jav. 7-daagsche woekoe, thans nog gebruikelijk op Bali en onder de min of meer Boeddhistische secten op Java (de Boeddhisten van het Tengger-gebergte, de Orang choed 3) te Tjilatjap en vermoedelijk ook de Bantamsche Badoewi's).
Blz. 517, r. 5 v. o. „Sawah rawa" ook „sawah banarawa".
Blz. 524, r. 15 v. o. „Padisnijden".
Hieraan nemen in de eerste plaats deel zij, die aan het planten hebben meegeholpen. Dezen hebben daarop een algemeen geëerbiedigd recht, elk voor het gedeelte dat hij geplant heeft, aangezien zij in het snijloon eerst de betaling ook voor den bij 't planten gepresteerden arbeid ontvangen.
1) De aanteekening luidt dus: „Deze naam pitjis schijnt geheel in onbruik geraakt te zijn en is in deze streken althans onbekend." p. J. v.
2) De woorden «niet sangga" betreffen niet mijn boek, maar het Jav. Handwoordenb. van Gericke-Roorda, waarin men op bl. 577 a leest: «In West-Java is men gewoon bij sangga s, in plaats van bij amets te rekenen". In mijn „Java" zijn noch angga noch sangga vermeld. P. J V
3) Van die Orang choed heb ik nooit gehoord, en choed is een woord dat zelfs in het Javaansch en Soendaneesch niet voorkomen kan. Jammer dat de schrijver dien naam niet heeft opgehelderd! p j y