toegoe, offersteen, die, naar men beweert, ter plaatse in den grond is begraven.
^z- 383 > r- 11 v- o. „en daarom heet op Java ook een voor loon dienende buffelhouder santri."
Aan de aanteekening van den Regent van Brebes zij hier nog toegevoegd, dat in Pasoeroean de naam „santri" in gebruik is voor de van heinde en ver komende hulpplukkers in de koffietuinen, onverschillig of zij volgers zijn van een godsdienstleeraar of niet.
Blz. 483, r. 14 v. o. „Padas"; heet in het Tengger-gebergte „boeka."
Ib. r. 11 v. o. „inzonderheid pijpaarde en kalksteen".
Hierop laat de Regent van Brebes volgen: „niet alleen kalksteen, maar ook gips, dat door de Javanen „watoe lintang" genoemd wordt". Dit klopt niet met den aangehaalden regel, waarin staat dat kalksteen „paras" wordt genoemd.
De naam „watoe lintang" wordt trouwens gegeven aan verschillende marmer- en kalkspaathachtige gesteenten, alsmede aan ijzerpyriet, in 'talgemeen aan kristallijne en schitterende gesteenten.
Blz. 484, r. 14 v. b. „Djamboe welanda".
De Regent van Brebes, die hierbij aanteekende, dat onder de soorten van djamboe's de djamboe welanda niet bekend is, heeft blijkbaar slecht gelezen wat prof. V. zegt. De benaming „djamboe welanda", of djamboe wèr, wordt ook wel gebezigd voor de op het Dieng- en Tengger-gebergte groeiende perzik, welke men soms ook „kemieri landa" noemt of wel als prèsik of djamboe prèsik betitelt.
Ib. r. 17 v. b. „Badjing b. v. omvat de verschillende soorten van eekhorens"'.
Een groote soort van eekhoren wordt (in Pasoeroean althans) djëlarang genoemd, doch Gericke-Roorda geeft het woord als algemeene benaming.
Blz. 491, r. 4 v. o. „Djampel" wordt voor gulden, voorzoover mij bekend is, niet gebruikt. Behalve roepiah (en dan „roepiah pérak", ter onderscheiding van den „roepiah tëmbaga" d. i. 100 duiten) bezigt men daarvoor ook nog veelvuldig het woord „rispis" (van recepis, naam der vroegere schatkist-biljetten).
Het halve guldenstuk heet, naast soekoe, ook oekon, het kwartje, naast tali, ook talèn. Voorts noemt men het koperstuk van 2>/2 cent bènggol of blendong, van '/2 cent pèsèr of kèpèng, van 2 duiten gobang.
Blz. 491, r. 2 v. o. „Het stuk van 10 centen" heet te Batavia „öitjis".
In M.-Java heet het ketip of tji, in O.-Java éijé. Overigens wordt de "