Te dezen opzichte kan ik mededeelen, dat ook te Tjilatjap deze naam algemeen gebruikt wordt voor de in de omstreken der Segara-Anakan zeer veelvuldig voorkomende rhizophoren-soorten, welke zich van alle andere onderscheiden door haren hoog opgaanden groei, en welker harde rechte en duurzame dunne stammen bij uitstek geschikt zijn om als daksparren (oesoek) te dienen. Een tijd lang heeft men die zelfs naar Atjeh uitgevoerd als bouwmateriaal voor tijdelijke woningen: tenten, barakken, enz. Volgens den houtvester S. H. Koorders behooren deze bijna uitsluitend tot het geslacht Bruguiera, enkele wellicht tot Ceriops, doch worden onder den naam tandjang ook niet bruikbare soorten van het geslacht Rhizophora samengevat, alle behoorende tot de zoo merkwaardige vivipara (levende jongen ter wereld brengende) planten.
Wat het betwiste punt van den invloed der rhizophoren op de landaanslibbing betreft, veroorloof ik mij de opmerking dat de bewoners van Java's Noordkust, welke, gelijk bekend is, bijna overal sterk aanslibt, in Oost-Java ten behoeve van vischvijver-aanleg deze aanslibbing trachten te bespoedigen door, zoodra zij daartoe ver genoeg gevorderd is, d. w. z. zoodra de aan te winnen strook niet meer zoo hevig van den vloed te lijden heeft, daarin tandjang- en bakoe-vruchten (juister kiemen) te „zaaien" (d. i. rechtop in den modder te laten vallen), daar zij het volkomen met prof. V. eens zijn, dat tusschen de wortels dezer strandboomen zich gemakkelijk allerlei afval vastzet, waarin het, door den vloed aangevoerde, uit de rivieren afkomstige slib blijft hangen. In zooverre heeft echter Bisschop Grevelink ook gelijk, dat, om de uitbreiding van het rhizophorenwoud mogelijk te maken, eerst een zekere graad van aanslibbing moet bereikt zijn ').
Blz. 139, r. 9 v„ o. „de niboeng (Areca nibung)."
Tegenwoordig bij de botanisten genoemd Oncosperma filamentosa. Deze heet bij de Soendaneezen liwoens;, doch wordt te Tjilatjap, al-
1) De heer Bisschop Grevelink zegt in zijn werk .Planten van N. Ind. bruikbaar voor Handel, Nijverheid en Geneeskunde", dat ik het noodig geacht heb in mijn «Java" de lezers te doen weten, dat ik den invloed dezer boomen in mijn studeervertrek beter had leeren kennen dan hij, die ze 40 jaren lang in Oost- en West-Indië had waargenomen. De lezer mijner, zoo ik meen, zeer bescheiden bedenking tegen de onvoorwaardelijke ontkenning, beslisse of ik deze schampere woorden verdiend had. Zou de heer Bisschop Grevelink, indien hij nog leefde, met de voorstelling van den heer De WolfF v. Westerrode ook meer vrede hebben? Zij schijnt mij juist het deel der waarheid te bevatten, dat in de zoo algemeen verspreide dwaling omtrent het landaanwinnend vermogen der rhizophoren schuilt. F. J. V.