Wat nu het verder hieromtrent door Prof. Veth medegedeelde betreft, zoo zij hier nog het volgende aangeteekend. De boom is inderdaad tweehuizig, doch de 4 exemplaren, die dé Heer Koorders op het eene oostelijke eilandje (het mannelijke volgens de inlanders) aantrof, waren alle mannelijk, en dit scheen hem ook het geval te zijn met de 11—15 boomen, die hij op de andere, slechts ± 20 M. vandaar verwijderde en door de inlanders vrouwelijk genoemde rots zag, zoodat men mag concludeeren dat de soort aldaar eerlang zal zijn uitgestorven. Op Bali en de Karimondjawa-eilanden (waar men den boom sëntölong noemt) zijn echter door Teysmann ook vrouwelijke exemplaren gevonden. Zij komen op Bali veel voor in heggen. De rotsen KarangBandoeng hebben niet veel meer dan 400 M2. oppervlak en zijn aan den voet zoodanig uitgeschuurd, dat zij min of meer op paddestoelen gelijken. Zij dragen geene andere vegetatie dan de Pisonia-boomen, wier wortels in de spleten van het gesteente dringen.

Het op blz. 45 onderaan medegedeelde, dat „alleen de Soesoehoe„nan van Soerakarta (de bloem) mag dragen, die er zich op den dag „zijner kroning mede versiert" is minder juist.

In de eerste plaats werd, na de splitsing van het Mataramsche rijk, het oude gebruik hierbedoeld ook overgebracht naar het Djokdjasche Vorstenhuis, dat steeds, wat het decorum betreft, tot in de kleinste details naar volkomen gelijkheid met Solo streefde. Te Djokdjakarta is het echter in onbruik geraakt: noch de tegenwoordige Sultan noch zijn voorganger lieten de bloem halen.

In de tweede plaats is er nimmer sprake van geweest, dat de bloem zou te pas komen bij de kroning (lees installatie of plechtige verheffing) van den Soesoehoenan. Een vast tijdstip voor de plechtigheid schijnt niet bepaald te zijn. Daar van het al of niet verkrijgen der bloemen in het oog der Javanen de voorspoed der regeering van den nieuwen vorst afhangt, ja zelfs het aantal voorspoedige regeeringsjaren in rechte verhouding zal staan tot het getal der verkregen bloemen, ligt het voor de hand, dat met het uitzenden van het gezantschap getoefd wordt tot het jaargetijde, waarin de pisonia's bloeien. De tegenwoordige Soesoehoenan trad op in April 1893 en eerst in November vertrok het gezantschap om de Widjaja-Koesoema te halen, hetgeen overeenkomt met de mededeeling van den houtvester. Koorders, die in December de boomen in vollen bloei aantrof.

Voorts is het zeker dat de bloemen niet door den Soesoehoenan worden „gedragen", in den zin van „zich daarmede versieren." Met