met eene vrij dunne laag humus bedekt en is uiterst geaccidenteerd, niet veel meer dan een smalle bergkam.
Voor de kuituur van suikerriet, welk gewas een vlakken bodem vereischt, en voor den rijstbouw, althans op sawahs, is dit terrein ten eenenmale ongeschikt.
De vroegere bevolking (vóór 1862) vond haar bestaan hoofdzakelijk in den rijstbouw op droge velden (gaga's). Alleen de dessa Oedjoengalang bezat een 30 bouw sawah.
Voor de kuituur van Java-koffie is het eiland niet hoog genoeg; of er Liberia-koffie zou kunnen groeien is, voor zoover mij bekend, nog nooit beproefd. Wel moet er in vroegere tijden op het oostelijk uiteinde bij Bantengmati eene koffie-onderneming bestaan hebben, doch men verhaalt er bij dat de boomen, welker product vandaar werd uitgevoerd, op den vasten wal in de Preanger groeiden. Op 't oogenblik groeit op Noesa-Kambangan geen enkele koffieboom.
Blz. 45 , r. 7 en 6 v. o. „groeit eene struikachtige tweehuizige plant".
De Widjaja Koesoema of beter Djaja Koesoema („bloem der overwinning") is geene struikachtige plant, doch een vrij hooge en zware boom.
De houtvester S. H. Koorders, de eerste botanicus die de beklimming van het rotseilandje Karang-Bandong ondernam, vond daar een exemplaar van 13 M. hoogte en bijna 1 M. middellijn en, volgens de mededeelingen van inlanders, moeten er geweest zijn van de dubbele dikte. De boom draagt groote teedere lichtgroene bladeren en zeer onaanzienlijke groenachtige bloemen, die in vorm en grootte aan heliotropen doen denken en, in pluimsgewijs gerangschikte bijschermen bijeengeplaatst , een zwak zoetigen geur verspreiden. Uit de op de volgende bladzijde door prof. Veth opgegeven botanische benaming Pisonia Sylvestris (familie der Nyctaginaceeën) blijkt dat deze boom zeer nauw verwant is met de Pisonia alba, de in Indie algemeen bekende, uit de Molukken afkomstige „Kool Banda." Alleen door de meerdere grootte en de lichtere, meer gele kleur en den minder spitsen vorm der bladeren, alsmede door zijne meestal vollere, dikwijls bijna bolronde, kroon onderscheidt zich de laatste. Vandaar dat velen de thans in Banjoemas, Bagelen en Djokdjakarta curiositeits-halve hier en daar op de erven aangeplante Widjaja-Koesoema's voorbijgaan zonder te vermoeden, dat zij meer zijn dan spichtig opgegroeide Kool-Banda-boomen. Al deze exemplaren evenwel zijn, evenals die van 's Lands Plantentuin te Buitenzorg (welke gegroeid zijn uit stekken, door den toenmaligen resident van Banjoemas Jhr. H. C. van der Wijck — ik meen in 1854 — overge-