en het Recente tijdvak weder opnieuw geërodeerd te worden ? Is misschien het westen van Noord-Brabant een overblijfsel van dien ouderen gruiskegel, vergelijkbaar bij de Mon te-Som ma, waarbinnen zich de nieuwere (het oosten der provincie met Limburg) heeft opgebouwd, vergelijkbaar met den Vesuvius?

Eenigzins verleidelijk ziet deze vraag er zeker uit, maar er staat tegenover, dat de Rosendaalsche hoogveengeul in alle opzichten zooveel analogie vertoont met die der Peelen, dat ik er niet toe komen kan de eerste als zóóveel ouder te beschouwen.

Er blijft dus nog genoeg ter oplossing over! Misschien zal een latere onderzoeker er in slagen eenen blik te boren in de ingewikkelde vraagstukken van het duister verleden! Voor het oogenblik zijn wij nog niet zoover.

Utrecht, Mei 1894.