vennenreeks het boveneinde eener korte beek (Tungelrooische-Beek), die tevens aan andere beken evenwijdig loopt, twee bewijzen, dat én vennenreeks én hoogveengeul als een onvoltooid beekdal mogen beschouwd worden.

De vroegere Maasloopen zijn verder niet even oud; zoo is die op den rechteroever bij Venloo bepaald jonger dan die van de Peelen-reeks, omdat hij meer tot de tegenwoordige rivier nadert, hoewel hij nog 10M. hooger ligt.

Naarmate de Maas haren loop vereenvoudigde, kwam zij door erosie steeds dieper te liggen, stroomopwaarts meer dan stroomafwaarts; bij Crèvecoeur is dit verschil = o, stijgt tot 18,5 M. bij Neer en tot 55 M. bij Maastricht (blz. 896).

Van den tegenwoordigen toestand met enkelvoudigen diepen Maasloop is er dus een geleidelijke overgang tot den alleroudsten, dien der Wilde Wateren, welke den gruiskegel opbouwden. De tusschentermen zijn: 1° de verschillende terrassen boven Roermond, 20 de geulen der beken, die de Neer samenstellen, 30 de vennenreeks tusschen Weerter- en Astensche-Peel, 40 de hoogveengeulen zeiven, 5° de westelijke zijtak der Astensche-Peel, waardoor de hoogveengeul overgaat in de vennenheide, 6° de uitkolking dier vennen, samenvallende met den opbouw van den gruiskegel.

Vergelijkt men in gedachten den tegenwoordigen toestand met den oudsten, dan komt men tot het besluit, dat eenmaal regen- en sneeuwval veel aanzienlijker moeten geweest zijn dan tegenwoordig en wendt men zich van zelf tot een IJstijdvak, maar tot welk? Neemt men het eerste, waarin het Landijs van Skandinavië een groot gedeelte van ons land bedekte en daar onzen bodem vormde, dan rijst weder de vraag: „wat is er dan in het tweede IJstijdvak gebeurd."

Aan den anderen kant sluit zich alles, wat ik geschetst heb, ook wat den groei der hoogvenen betreft, zoozeer aan bij het tegenwoordige, dat de verleiding sterk is om beslag te leggen op het tweede IJstijdvak. Echter doemt dan wederom van zelf de vraag op „wat is er toen in het midden en noorden van ons land voorgevallen en wat in Brabant en Limburg gedurende het eerste IJstijdvak?"

In alle opzichten nu blijkt het tweede IJstijdvak eene herhaling te zijn van het eerste, zij het ook op kleinere schaal. Is er dus in het eerste IJstijdvak een nóg grootere gruiskegel opgebouwd, die in het Interglaciale tijdvak door de verarmende Maas werd uitgeschuurd, terwijl in het tweede IJstijdvak alle laagten weder werden aangevuld, om in het Postglaciale