N. flauwer wordt. Tevens nam zij na verloop van tijd gaandeweg af, zooals daaruit blijkt, dat het laatste cijfer altijd nog 2V2 malen grooter is dan het verval tusschen Maastricht en Roermond, dat op zijne beurt weder weinig verschilt (400 tegen 380) van het veel oudere verval, stroomafwaarts tusschen Roermond en Grave (4°).

Terwijl het Aa-dal (bladz. 895) het midden houdt tusschen de Peelenreeks Meijel-Grave en het Dommel-dal, wat betreft het verband van veengeul en beekdal, is dit ook het geval met de gemiddelde helling. Voor de Zuid-Willemsvaart bedraagt die 522, voor het ontworpen Peelkanaal 38© en voor de Dommel ÏOO (8°).

De drie cijfers 460, ITOO en IOOO toonen tevens ten duidelijkste hoe de helling van het terrein stroomopwaarts toeneemt, en wel vrij snel, zoodat daardoor het cijfer van het gemiddelde verval zeer wordt vergroot.

Nevens deze cijfers mogen ook nog de volgende een denkbeeld geven hoe de Maas hare bedding heeft uitgeschuurd en wel des te sterker, naarmate het punt verder stroomopwaarts ligt.

i°. Bij Crèvecoeur komt de oorspronkelijke helling (Dommel en Aa) samen met de tegenwoordige, op 3 M. -f- A. P.

2°. Het dorp Zeeland, aan het einde der Peelenreeks, ligt op 15,8 M., de Maas bij Grave op 6,8 M., zoodat hier 9 M. is uitgeschuurd.

3°. Het begin der Peelen-geul ligt op 31 M., de Maas bij Neer op 12,5 M., hier is dus de erosie reeds gestegen tot 18,5 M., terwijl zij:

4°. bij Asch en Maastricht 55 M. bedraagt (bladz. 896). Het verschil tusschen den ouden Maasloop op den rechteroever en de tegenwoordige rivier is geringer. De eerste ligt bij Venloo slechts 10 M. (21—n M. -fA. P.), hooger, bij Boksmeer 8 M. (16,35—8,45 M. -f- A. P.), zoodat dus deze geul klaarblijkelijk veel later buiten gebruik is gekomen dan die van Meijel—Grave. Daarmede stemt ook de geringere helling bij weinig verschillende geographische breedte overeen (150 tegen 380).

Alvorens over te gaan tot de westelijke helft van Noord-Brabant, moge nog een hoogveentje bij Luiksgestel vermeld worden, dat zoo goed als geheel is afgegraven. Het is uitnemend duidelijk in eene geul gelegen, die tot 600 M. breed en 2 M. diep is, en kan op overtuigende wijze met de Diluviale Maasdelta in verband gebracht worden. Naar het noorden toe zet het zich niet rechtstreeks voort naar het dal van den Grooten-Stroom of Beerze, maar is eene vlakke heide aanwezig, door welke de beek kunstmatig is doorgetrokken om het veen te ontwateren. Het stroomende water, dat de veengeul uitschuurde, schijnt

59