ten voor eene samengestelde delta en hoe van deze de eene tak na de andere te niet ging, zoodat er ten slotte slechts eene enkele, de tegenwoordige Maas, overbleef. Iets anders zijn de ombuigingen en zijdelingsche verplaatsingen.
Zeer waarschijnlijk moet hier aan bodembewegingen in het Diluviale tijdvak gedacht worden. Daaraan schrijft ook de heer van Overloop de omzwaaiing der Schelde toe, naar hare tegenwoordige richting, langs Valenciennes, Condé, Oudenaarde en Gent, terwijl zij zich vroeger (volgens hem) met de Sambre heeft vereenigd. Daardoor verklaart ook de heer Erens, hoe tusschen Maastricht en Aken, rolsteenen uit het Maasgebied tot op 200 M. hoogte voorkomen. Al neemt hij in plaats van de door mij berekende 55 M., een erosie-bedrag aan van 100 M., waarvoor veel te zeggen valt, ook dan is er nog geene voldoende helling om de Maasrolsteenen tot op de hoogte te voeren, waar zij zich nu bevinden.
Dat deze bodembeweging identisch zoude zijn met eene dergelijke (of negatieve strandverschuiving), waaraan ik het droogloopen van het ZeeuwschHollandsche Haff toeschrijf („Binnenduinen en Bodembewegingen", T. K. N. A. G. 1893, bladz. 962) schijnt mij niet waarschijnlijk toe. Veeleer heeft men hier slechts te doen met eene herhaling van een zelfde verschijnsel. Zeer opmerkelijk is daarbij het verschil in houding tusschen de Schelde en de Maas. De eerste werd uit eene Z. W. — N. O. naar eene Z.—N. richting gedrongen, terwijl de Maas vrijwel op dezelfde plaats bleef vloeien , zoo zij zich niet in tegengestelde richting heeft verplaatst. Trouwens zal ook in het Diluviale tijdvak, evenals tegenwoordig, de Schelde eene veel zwakkere rivier zijn geweest dan de Maas en werd zij daardoor gemakkelijker uit hare plaats gedrongen.
Waarschijnlijk is de oostelijke verplaatsing der Maas slechts schijnbaar en is de tegenwoordige rivier de eenige overgeblevene van de takken der samengestelde delta. Ook hier grepen veranderingen plaats, zooals uit het volgende moge blijken.
In mijne „Beschouwingen over het Diluvium" in den jaargang 1887 van dit tijdschrift vatte ik de laagte, waarin zich het Konings-veen bij Gennep gevormd heeft, als een stuk van eenen ouden Niersloop op. Verder Z. Z. O. treft men nu eene reeks dergelijke moerasvenen aan, niet ver van den rechter Maasoever, die tevens (zie het kaartje) veel overeenkomst vertoonen met de Peelen-reeks tusschen Meijel en Grave, zoodat het voor de hand ligt te vragen of zij ook eenen ouden Maasloop vertegenwoordigen.