in staat zijn zichzelven te ontwateren'. Daarvoor is toch de helling te flauw, want anders zouden wel beekjes door die afwatering ontstaan zijn. Hieruit volgt tevens, dat de tegenwoordige beken op andere wijze gevormd zijn, als overblijfselen van eenen vroegeren waterstroom en daarvoor komt alleen de Maas in aanmerking.

In hoofdzaak hebben wij dus drie geulen (of 4, als men het tegenwoordige Maasdal er bij rekent). Het zijn: i° Peelen-reeks Meijel—Grave, 20 Astensche-Peel — Aa-dal, 30 Dommel-dal (met Tongelreep).

De Peelen-reeks nu is klaarblijkelijk door het Maaswater snel verlaten, het Dommel-dal langzaam, maar daaruit volgt nog niet, dat het laatste langer als Maasloop in gebruik is gebleven.

Wel ligt de Peelen-reeks belangrijk hooger dan het Dommel-dal; niet minder dan 15 M. bedraagt het verschil tusschen de halte Helenaveen (met 33 M.) en Eindhoven (met 18,50 M.), maar dit is het gevolg van andere oorzaken. Bij het Dommeldal toch eindigt zijdelings de groote gruiskegel, die door de wilde Maaswateren was opgebouwd en die door het tegenwoordige Maasdal is gescheiden van hare vroegere voortzetting, de hoogten achter Venloo, Roermond, Sittard, enz.

Tegenwoordig zoude er onmogelijk water kunnen vloeien van Nederweert langs Meijel naar Grave, daar het begin der Peelen-reeks daarvoor 2—3 M. te hoog ligt (32—34,50 M. ten O. van Meijel en 30—31 M. ten Z. O. van Neder weert); door de erosie is dus het boveneinde van dezen waterloop afgesneden.

Het kan daarentegen wel zijnen weg vinden naar de Astensche-Peel, terwijl ook het Maaswater gelijktijdig door het Aa-dal en het Dommel-dal kan gevloeid hebben. Beiden hebben dus als Maasloop langer bestaan.

Voordat de Molen-Beek (als Maasloop) N. O.-waarts omboog, vloeide zij misschien in noordelijke richting verder, volgens de Tongelreep, die in de Dommel uitmondt. Het verbroken verband tusschen beiden vindt in den tegenwoordigen tijd een treffend analogon bij Heusden, waar vroeger de Maas recht doorliep in het tegenwoordige Oude-Maasje en de Amer. Het hoofdverschil is, dat de Maas bij Heusden op dezelfde hoogte is blijven vloeien en het oude verband dus gemakkelijk is kunnen hersteld worden, terwijl het niet meer mogelijk zoude zijn om Maaswater in de Tongelreep of Dommel te krijgen, daar de rivier na de scheiding hare bedding 55 M. dieper heeft gelegd.

Het is betrekkelijk gemakkelijk te begrijpen, hoe, tengevolge van de geleidelijke verbetering van het klimaat, de Wilde Wateren plaats maak-