of de Maas ook niet eenmaal eenen nóg hoogeren stand heeft gehad, zoodat zij ook hier overheen konde vloeien. Na de stappen, die wij reeds gedaan hebben, kost deze zeker geene groote overwinning meer en wij beschouwen dus ook de geul der Astensche-Peel in haar geheel als eene oude Maasbedding, waaruit onmiddelijk volgt, dat dit ook met het Aadal het geval is.
De geulen der Peelen-reeks Meijel-Grave vallen thans ook binnen ons bereik. Dat zij ten deele aan eene helling liggen is geen bezwaar meer, want dit is ook het geval met de wortels der Neer en het gevolg van eene zijdelingsche verplaatsing van den stroom. Wij moeten hierbij niet zoozeer aan eenen enkelvoudigen Maasloop denken, dan wel aan eene delta, waarvan de takken achtereenvolgens te niet gingen, soms betrekkelijk snel en tengevolge eener verplaatsing, soms ook zeer geleidelijk. Door zulk eene verplaatsing werd o. a. de geul der Staartjes-Peel—HoogeRaam verlaten ten behoeve van die der St. Antonis-Peel—Lage-Raam (dus van W. naar O., naar het tegenwoordige Maasdal toe). Soms ging de verplaatsing meer geleidelijk en werden de hoogere smallere geulen achtereenvolgens verlaten ten behoeve der lagere, zooals in de Peel van Helenaveen (van O. naar W., dus van de Maas af) en in het stroomgebied der Neer (van N. naar Z., dus naar de Maas toe). Bij het meer langzame teniet gaan begon het zwakkere stroompje eene smallere geul uit te schuren, die later voor de plaatselijke afwatering uitstekend geschikt bleek, bijv. het Aa-dal in het verlengde der Astensche-Peel. Dat dit dal vochtig en veenachtig is, de Gasthuizer- en Gras-Peel daarentegen betrekkelijk droog zijn, is grootendeels het gevolg van de belangrijke uitschuring van het Maasdal bij Grave, waardoor de grondwaterstand zeer verlaagd werd. De gemakkelijke ondergrondsche afwatering is de hoofdoorzaak van de onbeduidendheid van het beekje de Hooge-Raam, vergeleken met de Aa.
Aan mijn onderzoek ontbreekt thans nog de helft. Wel heb ik bij 's Hertogenbosch, Grave en Roermond een verband stroomafwaarts tusschen de tegenwoordige Maas en hare vroegere delta-takken aangetoond t maar dit moet ook stroomopwaarts bewezen worden.
In de eerste plaats wend ik mij daarbij tot de vennenreeksen bij Weert, die ik door de Kalver-Peel, het Ringsel-Ven en de geul aan den straatweg Hamont-Bocholt (bladz. 890) kon vervolgen, dus ongeveer tot het Belgische plaatsje Caulille, waar echter verdere aanwijzingen ontbreken.