zich hierbij aan en bezit eenen zeer duidelijken steilrand met het dorp Buggenum.

Er is nu volstrekt geen bezwaar de hoogere terrasranden als voortbrengselen te beschouwen van de uitschurende werking der Maas, indien men het over de lagere terrasranden onderling eens is; het tijdstip, waarop zij gevormd werden, ligt eenvoudig naar evenredigheid verder in het verledene terug.

Het is tevens gemakkelijk in te zien, dat eene krachtige rivier ook krachtiger zal uitschuren dan betrekkelijk zwakke beken, wanneer zij ten naastebij hetzelfde verval hebben; wat de laatsten uit zich zelve niet zouden teweegbrengen, doen zij allicht, gedwongen door de krachtige rivier. Het bewijs dezer stelling leveren alle beken, die zich in de Maas storten, zij werden aan hunne benedeneinden gedwongen de daluitdieping der rivier te volgen, hebben hier dus diepe kloven ingesneden en stroomen zeer snel.

Wij zien dit o. a. aan de Neer en aan de Grathemer-Beek, die beiden water afvoeren van de reeds vermelde Ghoor-Beek of Molen-Beek, een zeer opmerkelijk verschijnsel. Bij het dorp Grathem toch verdeelt zich de beek in twee takken, die beiden eene breedte van 3 M. en ongeveer gelijke stroomsnelheid hebben. Die der Grathemer-Beek (zuidelijke tak) neemt echter snel toe, wat thans ten deele het gevolg is van de vrije uitmonding in de Maas, terwijl de Ghoor-Beek (oostelijke tak) gestuwd wordt tot het drijven van watermolens.

Denken wij ons echter beide beken vrij in de Maas uitmondend, dan zal toch de Grathemer-Beek sneller moeten stroomen en meer verval hebben wegens de geringere lengte ('/3—V4 van de Ghoor-Beek beneden Grathem). De daluitdieping langs de Grathemer-Beek zou dus eerder het deelpunt moeten bereiken dan langs den tweeden weg. Zoodra dit gebeurd is, wordt natuurlijk de onverdeelde Ghoor-Beek geheel door de Grathemer-Beek afgetapt en dus de andere tak drooggelegd.

Waarom is dit niet reeds gebeurd?

Op deze vraag zijn twee antwoorden mogelijk. i°. De Grathemer-Beek was oorspronkelijk eene zelfstandige beek, die niets met de onverdeelde Ghoor-Beek te maken heeft. Het verband is eerst later tot stand gekomen, hetzij toevallig en langs natuurlijken weg, bijv. bij eenen hoogen waterstand in den winter, hetzij betrekkelijk kort geleden en opzettelijk door den mensch, ten einde de afwatering te verbeteren.

20. De tweedeeling is oorspronkelijk, maar de tijd sedert haar ontstaan is nog te kort, opdat de Grathemer-Beek hare achterwaartsche of centri-