In het grootste gedeelte der zuidelijke Peel is dus eene enkelvoudige geul met hoogere oevers aan weerszijden niet aanwezig; aan het zuideinde treedt zij daarentegen zeer duidelijk op met een aantal plassen of vennen , die oorspronkelijk met veen gevuld zijn geweest. Zoo ziet men op de Waterstaatskaart bij het dorp Meijel het cijfer 35M.-)-A. P., bij Beringen dat van 34,5 M., terwijl daartusschen dat van 30,90 M. wordt aangetroffen, zoodat dus hier de geul eene diepte van 3—3,5 M. heeft. In verhouding tot hare breedte is zij echter zeer flauw.
Vergelijkt men de verschillende opgegeven hoogtecijfers met elkander, dan blijkt daaruit eene regelmatige rijzing naar het zuiden, die evenwel bij het Noorderkanaal ophoudt en voor eene daling, naar de Maas toe, plaats maakt. Deze daling blijkt het sterkst in het Zijkanaal, dat het Noorderkanaal met de Maas verbindt.
In de eerste sluis is een verval van 1,5, in de tweede zelfs van 2,4 M., terwijl het water uit het derde pand met eenen waterval en eenen schietstroom naar de Maas afvloeit, met een verval van 12 M. De Maas vloeit dus 16 M. lager dan het Noorderkanaal en de vraag ligt natuurlijk voor de hand, wat daarvan de oorzaak is geweest en in welk verband deze bijzonderheid staat met de uitschuring der hoogveengeulen. Hier zien wij dus voor het eerst het vraagstuk der geschiedenis van den veenondergrond in verband treden met die van het Maasdal.
Ik kan thans overgaan tot de bespreking van het vierde hoogveen, dat reeds grootendeels is afgegraven en gewoonlijk „Astensche-Peel genoemd wordt. Men ziet op het kaartje, dat het zeer onregelmatig van vorm is, minder verlengd dan de vorigen en in hoofdzaak van het Z. O.
naar het N. W. gericht.
Ook hier is eene geul in dezelfde richting gemakkelijk aan te toonen tusschen de hoogere gronden bij Meijel en Liessel en de omgeving van Ospel in den hoek tusschen Noorderkanaal en Zuid-Willemsvaart. Door latere zandstuivingen is trouwens deze geul tusschen Meijel en Ospel nog
aanzienlijk versmald.
Ook langs het Noorderkanaal neemt men zeer duidelijk de geul waar. De waterspiegel staat er gemiddeld op 31,75 M.A. P., de linkeroever (bij Ospel) ligt op 32,75 M., de rechteroever (bij Meijel) op 34 M. en de bodem der veengeul op 29,40 M. + A. P., zoodat zij dus eene diepte van
over de 3 M. heeft.
Langs de Z.-W-vaart neemt men een dergelijk verschijnsel waar tusschen de sluizen 12 en 13; zuid- en noordwaarts ligt de bodem hooger