Gedaantewisselingen der Maas.

Als tegenhanger van de Gedaantewisselingen der Schelde mogen thans die der Maas volgen, die meer uitvoerig en meer geologisch dit jaar het licht zagen onder den titel van „De Hoogvenen in Noord-Brabant en Limburg en de Gedaantewisselingen der Maas".

Bij den aanvang mijner onderzoekingen voor 4 jaren was het alleen mijn doel na te gaan welke eigenaardigheden van den bodem teweegbrachten , dat zich op bepaalde plaatsen hoogvenen hebben gevormd, op andere niet. Zooals het intusschen meer gaat, zoo ook hier, het bleek onmogelijk het onderzoek tot de hoogvenen te beperken, de omliggende terreinen moesten mede in de beschouwingen opgenomen worden.

De uitkomst daarvan was, dat zoowel Maas als Schelde in lang vervlogen tijd op ons grondgebied eenen zeer samengestelden loop hebben gehad, die van den tegenwoordigen belangrijk afweek en dat het in hoofdzaak het stroomende water was, dat bepaalde terreinen geschikt maakte om hoogvenen te dragen.

Als verdere uitkomsten mogen vermeld worden: 1° de grenzen der terreinen Maasdiluvium op de kaart van Staring zijn grootendeels onjuist; 2° tegelijk met grind (of liever grindhoudend zand) werd op andere punten zand, zavel en zelfs klei afgezet. Deze gronden zijn dus petrografisch verschillend, maar behooren geologisch bij elkander, het zijn verschillende faciès. De zandfaciès gaat meermalen zeer geleidelijk in de normale of grindfaciès over en is aan de andere kant zeer moeielijk van het echte Zanddiluvium te onderscheiden, dat alleen in de dalen optreedt. Ik heb mij daarom bij mijne onderzoekingen omtrent het onderscheid tusschen Grind- en Zanddiluvium weinig bekommerd.

Zooals Dr. Blink in zijn standaardwerk „Nederland en zijne Bewoners" heeft uiteengezet, bestaat Noord-Brabant met het aangrenzende gedeelte van Limburg, bewesten de Maas, uit een tweetal hoogere terreinen en een lager. Over het westelijke hoogere loopt de waterscheiding tusschen Oosterhout en Turnhout, het daalt westwaarts af naar de Eendracht, oostwaarts naar het Dommel-bekken en zet zich Z. O.-waarts voort naar het plateau der Belgische Kempen, ten W. van Maeseyck (zie de kaart).

Het oostelijke hoogere terrein werd door mij het „Brabantsch-Limburgsche grensplateau" gedoopt, het daalt westwaarts af naar het Dommel-