ook zulke van vuursteen en wit kwarts, die niet uit het stroomgebied der Sambre afkomstig zijn. Volgens de hypothese van den heer van Overloop is,thans ook deze tegenstrijdigheid opgehelderd, daar bedoelde keien er door de Schelde kunnen gebracht zijn.

In de vijfde plaats worden ook in ons land dikwijls vuursteenen (vooral donkere) aangetroffen, zonder dat zij vergezeld zijn van keien graniet en gneiss, zooals in den regel in het Skandinaafsche Diluvium het geval is. Ik merkte dit ook op bij het onderzoek van de grondsoorten der boring te Zeist (Contributions II, bladz. 23), waarin geen enkel granietkeitje werd aangetroffen, en beschouwde ze daarom als van zuidelijken oorsprong. Behalve door de Maas, kunnen zij er thans ook door de Schelde gebracht zijn, die eveneens door de krijt vorming (in Henegouwen) vloeit.

In de zesde plaats geeft de hypothese eene mogelijke verklaring van het vinden van eenen Nummulieten-hoornsteen in het Diluvium (door Staring in zijnen B. v. N. II, bladz. 89, vermeld). Een dergelijk gesteente komt in de buurt van Brussel voor en kan van daar door Schelde en Maas verder vervoerd zijn.

Om tal van redenen is dus de hypothese van den heer van Overloop zeer aannemelijk. Toch mag ik niet verhelen, dat zij uitsluitend de uitkomst is van studiën op de kaart, wat hare zwakke zijde is. Voor betrekkelijk homogene terreinen, zooals het noorden van België en het zuiden van ons vaderland geldt dit bezwaar in mindere mate dan voor het zuidelijke gedeelte van België, waar de bodem veel minder homogeen is. Hier is eene controle door waarnemingen in het veld, die steeds van meer belang zijn dan kamerstudiën, noodzakelijk. Stroomopwaarts voortgaande moet er toch ergens eene grens zijn, van waar de omzwaaiing is begonnen en het is voor mij zeer de vraag of die grens eerst bij de Sambre moet gezocht worden. Het spreekwoord „het papier is geduldig geldt zeer zeker ook voor landkaarten, hoe ver men het ook in de kunst gebracht moge hebben van „de kaart te lezen . Toch is er zeer veel waars in de hypothese en in elk geval is zij zeer „anregend". Daarom en omdat zij eenen eigenaardigen tegenhanger vormt van mijne eigene onderzoekingen over de Maas, heb ik gemeend er voor ons tijdschrift eene (zeer gewijzigde) omwerking van te mogen geven, ze daarbij bevrijdende van eenige harer zwakke zijden.