Dit is dus zeer veel vroeger dan de schatting van den heer v. O., die ze in verband brengt met het meer Flevo, dus in den historischen tijd laat vallen. Wel heeft het verminderen van den noordelijken Rijnarm en het toenemen van den westelijken veel overeenkomst met de Scheldeverplaatsingen, doch is dit waarschijnlijk niet meer dan eene herhaling van hetzelfde verschijnsel op kleinere schaal. Van dergelijke herhalingen levert de Geologie voorbeelden in overvloed op!
Aan eenige reeds bekende verschijnselen heeft de hypothese eene eenvoudige oplossing gegeven, wat een sterk argument is voor hare juistheid.
In de eerste plaats, het voorkomen van heuvels in het noorden van Belgiƫ, in Limburg, Antwerpen en Brabant, die bestaan uit lagen zandsteen der Pliocene vorming en natuurlijk slechts de overblijfselen zijn van eene vroegere samenhangende bedekking. Ik vermeldde (blz. 875) reeds die bij Renaix, waar het Plioceen tot op 157 M. (-|- O. P.) voorkomt, terwijl oostelijk het terrein daalt tot op 94 M. en westelijk zelfs tot op 20 en 15 M., bij de tegenwoordige Schelde. Hier is dus een samenstel van lagen tot 140 M. dikte verdwenen, die zich van het Plioceen tot het Eoceen uitstrekken, maar dit verschijnsel heeft thans niets bevreemdends voor hen, die genoeg geoloog zijn, om niet meer van cijfers te schrikken.
In de tweede plaats, de afwezigheid van Diluviale afzettingen bij en boven Antwerpen, die reeds sedert lang de aandacht had getrokken. Waarom, vroeg men zich af, heeft de Schelde eene uitzondering gemaakt op den algemeenen regel bij andere rivieren en in het Diluviale tijdvak geen zand en grind afgezet? Het antwoord is thans eenvoudig, de Schelde heeft zulks niet bij Antwerpen gedaan, omdat zij in het Diluviale tijdvak niet daarheen vloeide! Ik zoude er bij kunnen voegen, misschien heeft de latere erosie alles weder weggevoerd!
In de derde plaats trokken daarentegen de zeer belangrijke Diluviale afzettingen in het dal der Senne bij Brussel reeds lang de aandacht en vond men eene wanverhouding tusschen de dikte van 21 M. en de onbeduidendheid der tegenwoordige Senne, al zoude deze ook in het Diluviale tijdvak van meer belang geweest zijn. Thans vervalt ook deze tegenstrijdigheid, als men aanneemt, dat de grindmassa er niet door de Senne, maar door de Schelde is gebracht.
In de vierde plaats (zooals de heeren Dupont en van den Broeck opmerkten) vindt men in de terrassen boven de tegenwoordige Sambreoevers, behalve de keien uit de Ardennen, die men er mocht verwachten,