Schelde, zij het ook eene van zeer groote benadering. Bij het maken van eene feitelijk juiste kaart zal zij blijken een niet genoeg te waardeeren hulpmiddel te zijn, en zonder haar zoude dit werk vrij wel een tasten in het blinde wezen. Ik blijf dus ten opzichte van de oorspronkelijke verhandeling des heeren van Overloop bij mijne meening volharden, dat de hoofdgedachte juist en zeer gelukkig is, al laat de nadere uitwerking meermalen te wenschen over. De eerste te verwerpen, omdat op de laatste veel aan te merken is, kan men terecht noemen: „Das Kind mii dem Bade ausschiitten" en hierin vervalt een bekrompen vakgeleerde soms maar al te licht.
Ook op een paar andere punten kom ik tot afwijkende beschouwingen.
Zooals men op de kaart kan zien, gaat het omzwaaien der h. k. k. niet altijd geheel regelmatig, maar soms met groote bochten. Er treedt in den stroom als het ware een reusachtige krib op, waar hij aanvankelijk nog omheen zwaait, om later geheel daardoor van richting te veranderen. De krib groeit centrifugaal, dus van den drooggekomen bodem uit, of centripetaal, doordat er eilanden optreden, die grooter en talrijker worden en met elkander tot één schiereiland versmelten. Nu heeft v. O. geheel over het hoofd gezien, dat deze schiereilanden of eilanden meermalen kernen bevatten van oudere en hardere geologische vormingen, zoodat het zeer natuurlijk is, dat zij door de erosie gespaard werden.
Hier is dus de bodem veel minder homogeen dan in het noordelijke gedeelte van België en het maken van studies op de kaart zonder controle in het veld nóg gevaarlijker dan elders. Tevens is het gemakkelijk in te zien, dat het ontstaan van deze schiereilanden of landtongen niet de oorzaak is van het zijdelingsch verplaatsen van den stroom, doch een verschijnsel, dat daarmede gelijken tred houdt en door eene ongelijkmatige erosie wordt veroorzaakt. Het op zijde duwen van den stroom moet dus meer in overdrachtelijken zin opgevat worden, wat tot de waarde der beschouwingen in haar geheel niet veel afdoet.
Zijn deze in hoofdzaak juist, dan heeft zich de Schelde oorspronkelijk in de Maas gestort, terwijl zij tegenwoordig eene zelfstandige rivier is. Intusschen is deze zelfstandigheid ook maar betrekkelijk en uitsluitend het gevolg van doorbraken van de zee, waardoor kreeken, als de Ooster- en de Wester-Schelde zich landwaarts verlengden, in verbinding traden met de rivier en deze aftapten; tengevolge daarvan trad de ver-